Ana səhifə

J. E. Esslemont Bahá’u’lláh en het Nieuwe Tijdperk


Yüklə 0.88 Mb.
səhifə11/17
tarix27.06.2016
ölçüsü0.88 Mb.
1   ...   7   8   9   10   11   12   13   14   ...   17

Hoofdstuk 10



De weg naar vrede

Deze dienaar is waarlijk in deze tijd gekomen om de wereld tot nieuw leven te wekken en alle bewoners der aarde te verenigen. Hetgeen God wil, zal geschieden en u zult de aarde zien als het Abhá (Allerglorierijkste) Paradijs.

Bahá’u’lláh, Tablet to Ra’ís.

Strijd tegenover eendracht


Gedurende de laatste eeuw hebben geleerden een geweldige studie gemaakt van de strijd om het bestaan in de planten- en dierenwereld, en temidden van de verwarringen van het sociale leven hebben velen zich laten leiden door principes die goed bleken te voldoen in de lagere wereld van de natuur. Hierdoor zijn zij er toe gekomen naijver en strijd als noodzakelijkheden in het leven te beschouwen en het meedogenloos doden van de zwakkere leden van de maatschappij als een natuurlijk en zelfs noodzakelijk middel tot verbetering van het ras. Bahá’u’lláh daarentegen zegt ons dat, indien wij ons verder willen ontwikkelen, wij onze blik in plaats van achteruit naar de dierenwereld, vooruit en omhoog moeten richten en niet de dieren, maar de Profeten tot onze leiders moeten nemen. De beginselen van eenheid, eendracht en mededogen die ons door de Profeten worden geleerd, staan lijnrecht tegenover die, welke de strijd tot zelfbehoud van het dier beheersen en wij moeten tussen deze beide kiezen, want ze zijn onverenigbaar. ‘Abdu’l-Bahá zegt:
In de wereld van de natuur domineert de strijd om het bestaan met als gevolg het in leven blijven van de best aangepaste soort. De wet van het voortbestaan van de best aangepaste soort is het begin van alle moeilijkheden. Het is de oorzaak van oorlog en strijd, haat en vijandschap tussen menselijke wezens. In de wereld van de natuur bestaan tirannie, egoïsme, agressie, aanmatiging, inbreuk op de rechten van anderen en andere laakbare eigenschappen die onvolkomenheden van de dierenwereld zijn. Zolang de natuurlijke instincten de voornaamste rol onder de mensen spelen, zijn succes en voorspoed onmogelijk. De natuur is strijdlustig, bloeddorstig, tiranniek, want de natuur is zich niet bewust van God, de Almachtige. Dit is de reden waarom deze wrede eigenschappen tot de dierenwereld behoren.

Daarom heeft de Heer van de mensheid, die vol liefde en barmhartigheid is, de komst van de profeten en de openbaring van de heilige Boeken beschikt, opdat door goddelijke opvoeding de mensheid moge worden verlost van de lagere eigenschappen van de natuur en de duisternis van onwetendheid, moge worden versterkt met ideale deugden en geestelijke hoedanigheden en de plaats moge worden van het ochtendgloren van barmhartige gevoelens…

Wel honderdduizend keer helaas, hebben de volkeren van de wereld tegenover elkaar onwetendheid en vooroordeel, onnatuurlijke verschillen en vijandige beginselen tentoongespreid en aldus de vertraging van algemene vooruitgang veroorzaakt. Deze terugval komt door het feit, dat de beginselen van goddelijke beschaving volkomen zijn prijsgegeven en de leringen van de Profeten vergeten.

De Allergrootste Vrede


Door alle eeuwen heen hebben Gods Profeten de komst van een tijdperk van ‘vrede op aarde en welwillendheid onder de mensen’ voorspeld. Zoals wij reeds zagen, bekrachtigt Bahá’u’lláh deze voorspellingen in de duidelijkste en vurigste bewoordingen en verklaart, dat hun vervulling aanstaande is. ‘Abdu’l-Bahá zegt:
… in deze wonderbaarlijke cyclus zal de aarde van gedaante veranderen en zal de wereld der mensheid zich met rust en schoonheid tooien. Geschillen, twisten en moorden zullen plaatsmaken voor vrede, waarheid en harmonie; tussen de naties, volkeren, rassen en landen zal er liefde en vriendschap komen. Samenwerking en eenheid zullen worden gevestigd en uiteindelijk zal oorlog volledig worden bedwongen… Wereldvrede zal zijn tent opslaan in het midden der aarde en de gezegende Boom des Levens zal zo zeer groeien en zich uitspreiden dat hij het oosten en het westen zal overschaduwen. Sterk en zwak, rijk en arm, antagonistische sekten en vijandige naties –die zijn als de wolf en het schaap, de panter en het bokje, de leeuw en het kalf– zullen in de meest volkomen liefde, vriendschap, gerechtigheid en rechtvaardigheid met elkaar omgaan. De wereld zal vol zijn van wetenschap, van de kennis van de werkelijkheid der mysteriën van wezens en de kennis van God.

Beantwoorde Vragen, blz. 60-61.

Religieuze vooroordelen


Teneinde duidelijk te zien hoe de Allergrootste Vrede tot stand kan worden gebracht, zullen wij eerst de voornaamste oorzaken die in het verleden tot oorlog leidden, onderzoeken en nagaan welke aanwijzingen Bahá’u’lláh geeft om deze oorzaken te bestrijden.

Een van de belangrijkste oorzaken van oorlog is religieus vooroordeel geweest. De bahá’í-leringen tonen duidelijk, dat vijandschap en strijd tussen mensen van verschillende godsdiensten en sekten steeds werden veroorzaakt, niet door ware godsdienst, maar door het ontbreken hiervan en door de vervanging van ware godsdienst door vooroordelen, imitatie en onjuiste voorstellingen.


In één van Zijn toespraken in Parijs zei ‘Abdu’l-Bahá:

Religie behoort alle harten te verenigen en oorlog en tweedracht van het aardoppervlak te doen verdwijnen, vergeestelijking te doen ontstaan en leven en licht te geven aan elk hart. Als religie de oorzaak wordt van afkeer, haat en verdeeldheid, zou ze er beter niet kunnen zijn, en zich uit een dergelijke religie terug te trekken zou een werkelijk religieuze daad zijn. Want het is duidelijk dat het doel van een geneesmiddel is om te genezen, maar als het middel de kwaal slechts verergert, kan het beter worden nagelaten. Iedere religie die geen liefde en eenheid veroorzaakt is geen religie.



De Toespraken van ‘Abdu’l-Bahá in Parijs, blz. 146-147.
Verder zegt Hij:

Vanaf het begin van de geschiedenis van de mens tot de tegenwoordige tijd hebben verscheidene godsdiensten ter wereld elkaar vervloekt en van valsheid beschuldigd. Zij hebben zich geheel van elkaar afgekeerd in vijandschap en bittere haat. Onderzoek de geschiedenis van de godsdienstoorlogen. Eén van de grootste godsdienstoorlogen, de kruistochten, strekte zich uit over een periode van 200 jaar. Nu eens wonnen de kruisvaarders en doodden, plunderden en namen de moslims gevangen, dan weer overwonnen de moslims en brachten op hun beurt dood en verderf over de aanvallers.

Zo gingen zij gedurende twee eeuwen door, meer of minder verwoed vechtend, totdat de Europese gelovigen zich uit het oosten terugtrokken, een troosteloze woestenij achterlatend, om tenslotte hun eigen volk in een toestand van beroering en opstand terug te vinden. Toch was dit slechts één van de ‘heilige oorlogen.’

Er zijn vele godsdienstoorlogen geweest. Negenhonderdduizend protestantse martelaren waren het resultaat van de strijd met de katholieken. Hoevelen kwijnden er weg in de gevangenissen! Hoe genadeloos was de behandeling van de gevangenen! Alles in naam van religie!

De christenen en de moslims beschouwden de joden als satanisch en als vijanden van God. Daarom vervloekten en vervolgden zij hen. Zeer vele joden werden gedood, hun huizen geplunderd en verbrand, hun kinderen in gevangenschap weggevoerd. De joden beschouwden op hun beurt de christenen als ongelovigen en de moslims als vijanden en vernietigers van de wetten van Mozes en riepen daarom om wraak en zij vervloeken hen nog tot op de huidige dag.

Toen het licht van Bahá’u’lláh in het Oosten daagde, verkondigde Hij de belofte van de eenheid der mensheid. Hij sprak de gehele mensheid toe, zeggend: “U bent allen de vruchten van één boom. Er zijn geen twee bomen, de ene een boom van goddelijke genade, de andere de boom van Satan.” Daarom moeten wij elkaar de grootste liefde betonen. Wij moeten geen enkel volk als een volk van Satan beschouwen, maar weten en erkennen, dat allen dienaren van één God zijn. Het is hoogstens zo dat sommigen weinig weten, zij moeten worden onderwezen. Sommigen zijn als kinderen, zij moeten worden geholpen om volwassen te worden; anderen zijn lijdend, hun zedelijke gesteldheid is slecht, zij moeten worden behandeld totdat hun innerlijk gezuiverd is. Maar de zieke mag niet worden gehaat omdat hij ziek is, het kind mag niet worden veracht omdat zijn kennis tekortschiet. Zij moeten met liefde worden behandeld, opgevoed, gevormd en geholpen. Alles moet worden gedaan, opdat de gehele mensheid onder de schaduw van God mag leven in de uiterste veiligheid en het hoogste geluk.



Vooroordeel tegen ras en volk


De bahá’í-leer van de eenheid der mensheid pakt een andere oorzaak van oorlog bij de wortel aan, namelijk vooroordeel tegen rassen. Bepaalde rassen hebben zich een superioriteit aangematigd en vinden het vanzelfsprekend, volgens het beginsel van ‘het voortbestaan van de best aangepaste soort’, dat deze superioriteit hun het recht geeft zwakkere rassen tot eigen voordeel uit te buiten of zelfs uit te roeien. Vele van de zwartste bladzijden in de wereldgeschiedenis geven voorbeelden van de meedogenloze toepassing van dit beginsel. Volgens het bahá’í-standpunt zijn mensen van elk ras gelijkwaardig in de ogen van God. Allen hebben wonderbaarlijk aangeboren capaciteiten die slechts een passende opvoeding voor hun ontwikkeling vereisen en iedereen kan het zijne bijdragen in de vervolmaking en verrijking van het leven voor alle leden van de menselijke samenleving. ‘Abdu’l-Bahá zegt:
Wat betreft het vooroordeel van ras: dit is een zinsbegoocheling, eenvoudigweg bijgeloof! Want God heeft ons allen als één ras geschapen. Aanvankelijk waren er geen verschillen, want wij zijn allen afstammelingen van Adam. In het begin waren er ook geen beperkingen en grenzen tussen de verschillende landen; geen enkel deel van de aarde behoorde méér aan het ene dan aan het andere volk. In de ogen van God is er geen verschil tussen de diverse rassen. Waarom moest de mens zo'n vooroordeel bedenken? Hoe kunnen wij de oorlog verdedigen, veroorzaakt door een zinsbegoocheling? God heeft de mensen niet geschapen om elkaar te vernietigen. Alle rassen, stammen, sekten en klassen hebben een gelijk aandeel in de milddadigheid van hun hemelse Vader.

Het enige verschil ligt in de graad van trouw, van gehoorzaamheid aan de wetten van God. Sommigen zijn als lichtfakkels, anderen stralen als sterren aan de hemel der mensheid.

De voortreffelijkste mensen zijn zij die, van welk volk, geloof of welke kleur zij ook zijn, de mensheid liefhebben

De Toespraken van ‘Abdu’l-Bahá in Parijs, blz. 167.
Even schadelijk als raciaal vooroordeel is politiek en nationaal vooroordeel. De tijd is nu gekomen, dat bekrompen vaderlandsliefde moet opgaan in de veel ruimere vaderlandsliefde waarbij de wereld wordt beschouwd als één land. Bahá’u’lláh zegt:
Vroeger is geopenbaard: “Liefde voor het vaderland is een bestanddeel van het godsgeloof.” De Tong van Verhevenheid heeft echter ten tijde van Zijn manifestatie verkondigd: “Men beroeme zich er niet op zijn vaderland lief te hebben, doch stelle er een eer in de wereld lief te hebben.” Door de kracht die door deze verheven woorden vrijkwam, heeft Hij aan de vogels der mensenharten een frisse impuls en een nieuwe richting gegeven en ieder spoor van voorbehoud en beperking uit Gods Heilig Boek gewist.

Tafelen van Bahá’u’lláh, Tafel van de Wereld.

Territoriale aanspraken


Veel oorlogen werden gevoerd over stukken grondgebied, waarvan het bezit werd begeerd door twee of meer wedijverende naties. De hebzucht is een even vruchtbare oorzaak van strijd tussen naties als tussen individuen geweest. Volgens de bahá’í-zienswijze behoort land van rechtswege niet toe aan de individuele mens of aan individuele naties, maar aan de mensheid als geheel. Neen, eigenlijk behoort land alleen toe aan God en zijn alle mensen slechts pachters.
Ter gelegenheid van de slag van Benghazi51 heeft ‘Abdu’l-Bahá gezegd:

Het nieuws over de slag van Benghazi bedroeft mijn hart. Ik verbaas mij over de menselijke verwildering die nog in de wereld bestaat! Hoe is het mogelijk dat mensen van de ochtend tot de avond vechten, elkaar doden en het bloed van hun medemensen vergieten. En met welk oogmerk? Om een deel van de aarde in bezit te nemen! Zelfs dieren hebben als ze vechten een directe en redelijker beweegreden voor hun aanvallen! Hoe ontzettend is het, dat mensen die tot het hogere rijk behoren zich kunnen verlagen tot doodslag, rampspoed brengend onder hun medeschepselen, voor het bezit van een stuk land! Het hoogste van de geschapen wezens vechtend om de laagste stoffelijke vorm te verwerven, de aarde!

Land behoort niet aan één volk maar aan alle mensen. Deze aarde is niet het tehuis van de mens, maar zijn graf…

Hoe groot ook de overwinnaar, hoeveel landen hij ook tot slavernij mag hebben gebracht, hij is niet in staat ook maar één deel van deze verwoeste landen te behouden, behalve één minimaal stukje, zijn graf!

Indien meer land nodig is voor de verbetering van de toestand van het volk en voor de verspreiding van de beschaving… zou het zeker mogelijk zijn om de noodzakelijke uitbreiding van grondgebied op vreedzame wijze te verkrijgen. Maar oorlog wordt gevoerd ter bevrediging van de eerzucht van de mens; terwille van werelds gewin voor enkelen wordt een verschrikkelijke ellende gebracht over talloze gezinnen, die het hart van honderden mannen en vrouwen breekt…!

Ik draag u allen, ieder afzonderlijk, op om alle gedachten van uw hart op liefde en eenheid te concentreren. Wanneer een oorlogsgedachte opkomt, bestrijdt deze met een sterkere vredesgedachte. Een haatdragende gedachte moet worden vernietigd door een krachtiger gedachte van liefde. Oorlogsgedachten werken vernietigend op alle harmonie, welzijn, rust en tevredenheid. Gedachten van liefde zijn opbouwend voor broederschap, vrede, vriendschap en geluk. Wanneer de soldaten van de wereld hun zwaarden trekken om te doden, grijpen de soldaten van God elkaar bij de hand. Moge op deze wijze alle menselijke wreedheid verdwijnen door de barmhartigheid van God welke doorwerkt in de zuiveren van hart en de oprechten van ziel. Denkt niet dat wereldvrede een onbereikbaar ideaal is! Niets is onmogelijk voor de wil van God. Indien u met geheel uw hart vriendschap wenst met ieder ras op aarde, zal uw geestelijke en positieve gedachte zich verspreiden; ze zal het verlangen van anderen worden, steeds sterker en sterker, totdat het de gedachtenwereld van alle mensen bereikt.



De Toespraken van ‘Abdu’l-Bahá in Parijs, blz. 30-32.

Een wereldtaal


Na de voornaamste oorzaken van oorlog en de mogelijkheden tot het vermijden ervan te hebben bekeken, gaan wij nu over tot beschouwing van enkele opbouwende aanwijzingen van Bahá’u’lláh voor het bereiken van de Allergrootste Vrede.

De eerste aanwijzing betreft het aannemen van een wereldhulptaal. Bahá’u’lláh verwijst hiernaar in de Kitáb-i-Aqdas en in vele van Zijn Geschriften. Zo zegt Hij in de Tafel van Ishráqát:


De zesde Ishráq is eenheid en eendracht onder de mensenkinderen. Vanaf het begin der tijden heeft het licht van eenheid zijn goddelijke stralen over de wereld uitgestort en het beste middel voor de bevordering van die eenheid is, dat de volkeren der wereld elkaars schrift en taal begrijpen. In eerdere Epistels hebben Wij de Gevolmachtigden van het Huis van Gerechtigheid opgedragen om ofwel één taal uit te kiezen uit de nu bestaande of een nieuwe aan te nemen, en op dezelfde manier een gemeenschappelijk schrift uit te kiezen, welke beide op alle scholen van de hele wereld onderwezen zouden moeten worden. Zo zal de aarde beschouwd worden als één land en één huis.

Tafels van Bahá’u’lláh, De zesde Ishráq.
Omstreeks de tijd dat Bahá’u’lláh dit voorstel aan de wereld gaf, werd in Polen Ludvic Zamenhof52 geboren, die voorbeschikt was een belangrijke rol te spelen in de verwezenlijking van dit ideaal. Bijna vanaf zijn prille jeugd werd het ideaal van een wereldtaal een overheersend motief in Zamenhofs leven en het resultaat van zijn toegewijde arbeid was de ontwikkeling en de verspreiding van een taal, bekend onder de naam Esperanto, die zich nu al vele jaren heeft kunnen handhaven en een zeer bevredigend hulpmiddel in het internationale verkeer is gebleken. Het grote voordeel is, dat men het twintig maal zo snel kan leren als Engels, Frans of Duits. Tijdens een op 12 februari 1913 in Parijs gegeven banket van Esperantisten zei ‘Abdu’l-Bahá:
Heden ten dage is één van de voornaamste oorzaken van geschillen in Europa de verscheidenheid van taal. Wij zeggen, dit is een Duitser, een Italiaan, een Engelsman en een Fransman. Ofschoon zij allen tot één ras behoren, is de taal de grootste barrière tussen hen. Als er een wereldhulptaal was geweest, zouden zij allen als één volk worden beschouwd.

Bahá’u’lláh schreef meer dan veertig jaar geleden over deze wereldtaal. Hij zegt dat, zolang er geen wereldtaal wordt aangenomen, volkomen eenheid tussen de verschillende delen van de wereld niet tot stand kan komen, want de mensen worden door misverstanden van onderlinge omgang afgehouden en deze misverstanden kunnen alleen worden opgeheven door een internationale hulptaal.

Over het algemeen gesproken zijn de Oosterse volken niet volledig op de hoogte van de gebeurtenissen in het Westen en voelt het Westen het Oosten niet aan; hun gedachten lijken opgesloten in een kist die alleen kan worden geopend door de sleutel van de wereldtaal. Als wij een wereldtaal zouden hebben, zou de Westerse literatuur gemakkelijk in die taal kunnen worden vertaald en zouden de Oosterse volken met de inhoud bekend raken. Eveneens zou de literatuur van het Oosten in die taal kunnen worden vertaald ten behoeve van de Westerse volken. Het voornaamste middel tot de vereniging van Oost en West zal een gemeenschappelijke taal zijn. Deze zal de gehele wereld tot één tehuis maken en de krachtigste stoot geven tot de vooruitgang van de mensheid. Hierdoor zal het vaandel van de eenheid van de mensheid worden geheven. Deze zal de aarde tot één wereldgemenebest maken. Deze zal de oorzaak zijn van liefde onder de mensen. Zij zal vriendschap onder de verschillende rassen teweeg brengen.

Ere zijn God, dat dr. Zamenhof53 het Esperanto heeft uitgevonden. Deze taal houdt alle mogelijkheden in van een internationaal communicatiemiddel. Wij moeten hem erkentelijk en dankbaar zijn voor dit nobele streven, want op deze wijze heeft hij aan zijn medemensen goede diensten bewezen. Door de onvermoeide ijver en zelfopoffering van de voorstanders van Esperanto zal deze taal een universele taal worden. Daarom moet iedereen deze taal leren en haar zoveel mogelijk verbreiden, opdat ze iedere dag steeds meer bekend wordt, door alle naties en regeringen ter wereld wordt aangenomen en deel uitmaakt van het leerplan van alle openbare scholen. Ik hoop dat Esperanto de taal wordt voor alle internationale conferenties en congressen in de toekomst, opdat iedereen slechts twee talen hoeft te leren: zijn moedertaal en de internationale taal. Dan zal volmaakte communicatie tussen de mensen tot stand komen. Hoe moeilijk is nu nog de communicatie tussen de verschillende naties. Het is mogelijk dat iemand vijftig talen spreekt en door een land reist waarvan hij de taal niet kent. Daarom hoop ik, dat u zich tot het uiterste zult inspannen om het Esperanto wijd en zijd te verbreiden.


Hoewel deze toespelingen in het bijzonder betrekking hebben op en ten gunste zijn van het Esperanto, blijft het feit bestaan dat zolang het Universele Huis van Gerechtigheid in overeenstemming met Bahá’u’lláh’s aanwijzing in deze zaak nog niet heeft beslist, het Bahá’í-geloof op geen enkele wijze verbonden is met het Esperanto, noch met enige andere levende of kunstmatige taal. ‘Abdu’l-Bahá heeft gezegd:
De liefde en energie die aan het Esperanto zijn gegeven zullen niet tevergeefs zijn, maar niemand is in staat een universele taal te construeren.

Abdu’l-Bahá in London, blz. 95.


Welke taal wordt aangenomen en of het een bestaande of kunstmatige taal is, zal door de landen van de wereld moeten worden beslist.

Volkenbond


Een ander voorstel dat herhaaldelijk en met nadruk door Bahá’u’lláh is bepleit, is de vorming van een universele Volkenbond ter handhaving van de internationale vrede. In een brief aan koningin Victoria, geschreven terwijl Hij nog steeds een gevangene was in ‘Akká, zei Bahá’u’lláh:
O heersers der aarde! Legt uw geschillen bij opdat u niet méér bewapening behoeft dan noodzakelijk is ter beveiliging van uw gebieden… Wees verenigd, o koningen van de aarde, want hierdoor zal de storm van verdeeldheid onder u afnemen en zal uw volk rust vinden… Mocht één van u de wapenen tegen een ander opnemen, sta dan als één man tegen hem op, want dit is waarlijk niets anders dan gerechtigheid.
In 1875 voorspelde ‘Abdu’l-Bahá de oprichting van een universele Volkenbond. Deze voorspelling is vooral van belang in deze tijd54 met het oog op de krachtige pogingen om thans zulk een bond te stichten. ‘Abdu’l-Bahá schreef:
Ware beschaving zal haar vaandel ontplooien in het hart van de wereld, wanneer een zeker aantal nobele en bezielde heersers - stralende voorbeelden van toewijding en vastberadenheid - zich vastbesloten en met helder inzicht, zal verheffen voor het geluk en het welzijn van de gehele mensheid om universele vrede te stichten. Zij moeten de vrede tot onderwerp van algemene beraadslaging maken en trachten met alle hun ter beschikking staande middelen een unie van wereldstaten op te richten. Zij moeten een bindend verdrag sluiten en een verbond oprichten, waarvan de bepalingen reëel, onschendbaar en duidelijk omschreven zullen zijn. Zij moeten dit verdrag aan de wereld bekendmaken en hiervoor de goedkeuring van alle mensen verkrijgen. Deze verheven en nobele onderneming –de ware bron van vrede en welzijn van de gehele wereld– moet als een heilige zaak worden beschouwd door allen die de aarde bewonen. Alle krachten van de mensheid moeten worden gemobiliseerd om de duurzaamheid en bestendigheid van dit Allergrootste Verbond te verzekeren. In dit alomvattende Verdrag moeten de beperkingen en de grenzen van iedere staat duidelijk worden vastgesteld, de grondbeginselen waarop de onderlinge verhoudingen van de regeringen berusten worden vastgelegd en alle internationale verdragen en verplichtingen duidelijk worden geregeld. Eveneens moet de sterkte van de bewapening van iedere regering strikt worden beperkt, immers iedere staat die vrij is zich op een oorlog voor te bereiden en zijn militaire macht uit te breiden, zal het wantrouwen van de andere staten opwekken. Dit plechtige verdrag moet op zulk een hecht fundament berusten, dat iedere regering die later één van de bepalingen overtreedt, door de wereld zal worden onderworpen. Ja, de gehele mensheid zou als één geheel moeten besluiten met alle beschikbare macht deze regering te vernietigen. Wordt dit machtigste geneesmiddel op het zieke lichaam van de wereld toegepast, dan zal het zeker van zijn ziekten genezen en voorgoed veilig en gezond blijven.

Oproep aan de Volkeren der Wereld, blz. 28-29.
Bahá’ís zien ernstige gebreken in de structuur van de Volkenbond55 die bij lange na niet in overeenstemming is met de soort instelling die Bahá’u’lláh beschreef als wezenlijke voorwaarde voor de totstandkoming van de wereldvrede.

‘Abdu’l-Bahá zei op 17 december 1919 het volgende:


Op dit moment is universele vrede een zaak van groot belang, maar eenheid van geweten is essentieel, opdat de grondslag van deze zaak hecht, haar vestiging stevig en haar gebouw sterk moge worden. …hoewel de Volkenbond in het leven is geroepen, is hij toch niet in staat universele vrede tot stand te brengen. Maar het Hoogste Gerechtshof dat Bahá’u’lláh beschrijft, zal deze heilige taak met de grootste macht en kracht vervullen.

Het Vraagstuk van Universele Vrede, § 4 en § 31.

Internationale arbitrage


Bahá’u’lláh bepleitte ook de oprichting van een internationaal hof van arbitrage, opdat geschillen tussen de staten worden beslecht naar recht en rede, in plaats van door wapengeweld.

In een brief aan de secretaris van de Mohonk-conferentie voor Internationale Arbitrage schreef ‘Abdu’l-Bahá in augustus 1911:


In de Kitáb-i-Aqdas, ongeveer vijftig jaar geleden, gebood Bahá’u’lláh de mensen wereldvrede te stichten en riep Hij alle staten op tot het goddelijk banket van internationale arbitrage, opdat de geschillen over grenzen, nationale eer en bezit, en de vitale belangen tussen de staten zouden worden beslecht door een arbitraal gerechtshof, tegen welks beslissingen geen staat zich zou durven verzetten. In geval van een twist tussen twee staten, moet deze door dit internationale hof worden berecht en beslecht, zoals in de gewone rechtspraak de rechter in een kwestie tussen twee individuen een vonnis velt. Indien een staat zulk een beslissing durft te verbreken, moeten alle andere staten opstaan om deze opstandige te bedwingen.
Verder heeft hij in één van zijn toespraken in 1911 gezegd:

Een opperste gerechtshof zal worden ingesteld door de volkeren en regeringen van ieder land, samengesteld uit leden die gekozen zijn uit elk land en elke regering. De leden van dit hoogste college moeten in eenheid vergaderen. Alle geschillen van internationale aard moeten aan dit hof worden voorgelegd, wiens taak het is om door arbitrage alles wat anders een oorlog zou veroorzaken bij te leggen. De opdracht van dit tribunaal zal het voorkomen van oorlog zijn.



De Toespraken van ‘Abdu’l-Bahá in Parijs, blz. 175.
Een kwart eeuw voor de oprichting van de Volkenbond werd een permanent Hof van Arbitrage te Den Haag gevestigd (1900). Vele arbitrageverdragen werden getekend, maar de meeste ervan schoten tekort ten opzichte van de meer omvattende voorstellen van Bahá’u’lláh. Er bestaat tussen twee grote mogendheden geen arbitrageverdrag waarin een oplossing is gevonden voor alle geschillen. Verschil van mening over ‘levensbelangen’, ‘eer’en ‘onafhankelijkheid’ werden er speciaal uitgelaten en dit niet alleen, maar ook ontbraken voldoende waarborgen, dat de staten zich bij de bepalingen van de verdragen die zij hadden aangegaan, zouden neerleggen. In de bahá’í-voorstellen daarentegen zijn problemen van grenzen, nationale eer en vitale belangen uitdrukkelijk opgenomen en verdragen zullen de hoogste waarborg van de internationale Volkenbond achter zich hebben. Slechts wanneer deze voorstellen geheel worden uitgevoerd, zal internationale arbitrage de volle ontplooiing van zijn weldadige mogelijkheden bereiken en zal de vloek van oorlog tenslotte uit de wereld worden gebannen.

Beperking van bewapening


‘Abdu’l-Bahá zegt:

Alle regeringen van de wereld moeten bij algemene overstemming gelijktijdig ontwapenen. Het heeft geen zin als één staat de wapens neerlegt en de overige staten dit weigeren te doen. De wereldstaten moeten wat betreft dit hoogst belangrijke onderwerp met elkaar samenwerken, opdat zij gezamenlijk de dodelijke wapens tot slachting van de mensheid zullen afschaffen. Zo lang één staat zijn militaire en maritieme uitgaven verhoogt, zullen andere staten door hun natuurlijke en vermeende belangen worden gedwongen aan deze dwaze wedloop mee te doen.



Diary of Mírzá Ahmad Sohrab, 11-14 mei, 1914.

Geweldloosheid


Als religieuze groepering hebben de bahá’ís, op uitdrukkelijk bevel van Bahá’u’lláh, het gebruik van wapens in hun eigen belang volkomen afgeschaft, ook voor zelfverdediging. In Perzië zijn vele duizenden bábís en bahá’ís gruwelijk om het leven gekomen vanwege hun geloof. Gedurende de eerste dagen van het Geloof verdedigden de bábís zichzelf en hun familie een aantal keren moedig en onverschrokken met het zwaard. Bahá’u’lláh heeft dit echter verboden. ‘Abdu’l-Bahá schrijft:
Toen Bahá’u’lláh verscheen verklaarde Hij, dat de verkondiging van de waarheid door dergelijke middelen in geen geval was geoorloofd, zelfs niet uit zelfverdediging. Hij schafte de macht van het zwaard af en hief de verordening van de ‘Heilige Oorlog’ op. “Indien u wordt gedood,” zei Hij, “is dat beter dan zelf te doden.” Het is door de standvastigheid en zekerheid van de gelovigen, dat de Zaak des Heren moet worden verspreid. Als de gelovigen onbevreesd en onversaagd, met absolute onthechting, opstaan om het woord van God te verheerlijken en met de blik afgekeerd van wereldse zaken God dienen, zullen zij door Zijn macht gesteund, het woord der waarheid doen zegevieren. Deze gezegende zielen betuigen met hun hartenbloed de waarheid van de Zaak en bevestigen deze door de oprechtheid van hun geloof, hun toewijding en onwankelbare trouw. De Heer kan helpen Zijn Zaak te verspreiden en de weerspannigen te verslaan. Wij verlangen geen verdediger dan Hem, treden met ons leven in onze handen de vijand tegemoet en verwelkomen de marteldood.56
Bahá’u’lláh schreef aan één van de vervolgers van Zijn Geloof:

Genadige God! Dit volk heeft geen vernietigingswapens nodig, daar zij zich hebben toegerust voor de vernieuwing van de wereld. Hun legers zijn de scharen van goede daden, hun wapens bestaan uit hun rechtschapen gedrag en hun aanvoerder is de vreze Gods. Gezegend is hij die een eerlijk oordeel velt. Bij de rechtvaardigheid van God! Zo groot is het geduld, de rust, de overgave en tevredenheid van deze mensen dat zij het toonbeeld van gerechtigheid zijn. Zo groot is hun verdraagzaamheid dat zij zich liever laten doden dan zelf te doden en dat terwijl deze door de wereld miskenden beproevingen hebben doorstaan, die in de geschiedenis der wereld nog nooit zijn vermeld en waarvan geen enkel volk ooit getuige is geweest. Wat bewoog hen te berusten in deze smartelijke beproevingen en te weigeren een hand uit te steken om ze af te weren? Wat was de oorzaak van zulk een overgave en gemoedsrust? De ware oorzaak wordt gevonden in het verbod, dat de Pen van Heerlijkheid hun dag en nacht verkoos op te leggen en in het door Ons in handen nemen van de teugels van gezag door de kracht en macht van Hem, de Heer der gehele mensheid.



Epistle to the Son of the Wolf, blz. 74-75.
De juistheid van Bahá’u’lláh’s politiek van geweldloosheid is reeds door de resultaten bewezen. Voor iedere in Perzië gemartelde gelovige kwamen honderd nieuwe gelovigen in de plaats en de blijdschap en onbevreesdheid waarmee deze martelaren de kroon van hun leven aan de voeten van hun Heer wierpen, leverde aan de wereld het duidelijkste bewijs, dat zij een nieuw leven hadden gevonden waarvoor de dood geen verschrikkingen meer had, een leven van onuitsprekelijke volheid en vreugde waarmee vergeleken aardse genoegens slechts als stof en de gruwelijkste lichamelijke kwellingen als absoluut onbeduidend werden beschouwd.

Gerechtvaardige oorlog


Hoewel Bahá’u’lláh evenals Christus Zijn volgelingen aanraadt als individu en als religieuze gemeenschap een houding van geweldloosheid en vergevensgezindheid tegenover hun vijanden aan te nemen, leert Hij dat het de plicht van de gemeenschap is onrechtvaardigheid en onderdrukking te verhinderen. Indien individuen worden vervolgd en gekwetst, is het juist als zij vergeven en van vergelding afzien, maar als een gemeenschap plundering en moord ongehinderd binnen zijn grenzen laat voortbestaan, is dat verkeerd. Het is de plicht van een goed bestuur kwaaddoen te voorkomen en overtreders te straffen.57 Dit geldt ook voor de gemeenschap van volkeren. Indien het ene volk het andere onderdrukt of benadeelt, is het de plicht van alle andere volkeren zich te verenigen en deze onderdrukking te verhinderen.

‘Abdu’l-Bahá schrijft:


Het kan gebeuren dat op een gegeven tijdstip oorlogszuchtige, wilde stammen vol woede de staat aanvallen met de bedoeling om op grote schaal een bloedbad onder de leden aan te richten. Onder dergelijke omstandigheden is verdediging noodzakelijk…

De Toespraken van ‘Abdu’l-Bahá in Parijs, blz. 206.
Tot nu toe was het onder de mensen gebruikelijk, dat wanneer de ene staat de andere aanviel, de overige staten van de wereld neutraal bleven en zich niet verantwoordelijk voelden om in te grijpen, tenzij hun eigen belang er direct mee was gemoeid of werd bedreigd. De gehele last van de verdediging werd aan de aangevallen staat overgelaten, hoe zwak en hulpeloos die ook mocht zijn. De leer van Bahá’u’lláh doet precies het tegenovergestelde en legt de verantwoordelijkheid voor de verdediging niet speciaal op aan de aangevallen staat, maar aan alle overige staten afzonderlijk en gezamenlijk. Daar de gehele mensheid één gemeenschap is, is een aanval op iedere staat een aanval op de gemeenschap en moet door de gemeenschap worden bestreden. Wanneer deze leer algemeen wordt erkend en opgevolgd, zou iedere staat die een aanval op een andere beraamt, van tevoren weten dat hij niet slechts op de tegenstand van die andere staat, maar ook op de tegenstand van de gehele wereld zou moeten rekenen. Deze wetenschap alleen al zou voldoende zijn zelfs de stoutmoedigste en oorlogszuchtigste staat af te schrikken. Wanneer er een voldoende krachtig verbond van vredelievende staten tot stand is gekomen, zal oorlog tot het verleden behoren. Gedurende de overgangsperiode van de oude toestand van internationale anarchie naar de nieuwe van internationale solidariteit zullen aanvalsoorlogen nog mogelijk zijn, en onder deze omstandigheden kan een militair of ander dwingend optreden voor de zaak van internationale gerechtigheid, eenheid en vrede een uitdrukkelijke plicht zijn. ‘Abdu’l-Bahá schrijft met betrekking tot zo’n geval:
Een verovering kan prijzenswaardig zijn. Er zijn tijden dat oorlog de krachtige basis voor vrede is en vernietiging het ware middel tot wederopbouw. Als bijvoorbeeld een nobele heerser zijn troepen verzamelt om de opmars van de oproerigen en van de aanvaller te stuiten, of wanneer hij te velde trekt en zich onderscheidt in een gevecht om een verdeelde staat en een verdeeld volk te verenigen, kortom, zou hij oorlog voeren voor een rechtvaardig doel, dan is deze schijnbare gramschap een ware barmhartigheid en deze schijnbare tirannie in wezen rechtvaardig en deze oorlogvoering de hoeksteen van vrede. Heden ten dage is de taak die machtige heersers past het stichten van wereldvrede, want hierin ligt de vrijheid van alle volkeren.

The Secret of Divine Civilization, blz. 70-71.

Eenheid van Oost en West


Een andere factor die zal meehelpen wereldvrede tot stand te brengen, is de vereniging van Oost en West. De Allergrootste Vrede betekent niet alleen het staken van vijandelijkheden, maar de vruchtbare vereniging en de oprechte samenwerking van tot nu toe gescheiden volkeren op aarde, welke een grote vrucht zal opleveren. In een van zijn toespraken in Parijs zei ‘Abdu’l-Bahá:
Zowel in het verleden als in het heden heeft de geestelijke Zon van Waarheid altijd vanuit de horizon van het Oosten geschenen. In het Oosten stond Mozes op om Zijn volk te leiden en te onderrichten. Aan de oosterse horizon verrees Christus, de Here. Mohammed werd naar een oosters volk gezonden. De Báb verrees in het oosterse land Perzië. Bahá’u’lláh woonde en onderrichtte in het Oosten. Alle grote geestelijke Leermeesters verrezen in de Oosterse wereld.

Maar ofschoon de Zon van Christus in het Oosten opkwam, was de straling ervan in het Westen zichtbaar, alwaar de pracht van Zijn heerlijkheid duidelijker werd gezien. Het goddelijke licht van Zijn Leer scheen met grotere kracht in de Westerse wereld, waar het sneller voortgang maakte dan in Zijn geboorteland.

In deze tijd heeft het Oosten behoefte aan stoffelijke vooruitgang en het Westen heeft een geestelijk ideaal nodig. Het zou goed zijn voor de Westerse wereld zich naar het Oosten te keren om verlichting en in ruil daarvoor haar wetenschappelijke kennis te geven. Er moet deze uitwisseling van gaven zijn. Het Oosten en het Westen moeten zich verenigen om elkaar het ontbrekende te geven. Deze eenwording zal een werkelijke beschaving tot stand brengen, een beschaving waarin het geestelijke tot uitdrukking komt en in het stoffelijke wordt verwerkelijkt. Wanneer op deze wijze de één van de ander ontvangt, zal de grootste harmonie heersen, zullen alle mensen worden verenigd, zal een toestand van grote volmaaktheid worden bereikt, zal er een hechte samenvoeging zijn en zal deze wereld tot een stralende spiegel worden ter weerkaatsing van de hoedanigheden van God.

Wij moeten allen, de Oosterse en de Westerse landen, dag en nacht met hart en ziel ernaar streven dit hoge ideaal te verwezenlijken en de eenheid tussen alle landen op aarde tot stand te brengen. Het hart van een ieder zal dan verkwikt worden, aller ogen zullen worden geopend, de wonderbaarlijkste kracht zal gegeven worden en het geluk der mensheid zal gewaarborgd zijn… Dit zal het paradijs zijn dat op aarde gaat komen, wanneer de gehele mensheid onder de tent van eenheid in het Koninkrijk van Heerlijkheid zal zijn bijeengebracht.



De Toespraken van ‘Abdu’l-Bahá in Parijs, blz. 22-24.

1   ...   7   8   9   10   11   12   13   14   ...   17


Verilənlər bazası müəlliflik hüququ ilə müdafiə olunur ©atelim.com 2016
rəhbərliyinə müraciət