Ana səhifə

J. E. Esslemont Bahá’u’lláh en het Nieuwe Tijdperk


Yüklə 0.88 Mb.
səhifə9/17
tarix27.06.2016
ölçüsü0.88 Mb.
1   ...   5   6   7   8   9   10   11   12   ...   17

Hoofdstuk 8



Eenheid onder de religies

O gij die op aarde woont! Het onderscheidende kenmerk dat het bijzondere karakter van deze meest voortreffelijke Openbaring tekent, bestaat hieruit, dat Wij enerzijds al datgene wat de oorzaak is geweest van strijd, kwaadwilligheid en onheil onder de mensenkinderen uit de bladzijden van Gods heilig Boek hebben gewist en anderzijds de essentiële vereisten voor eendracht, begrip en voor volledige en blijvende eenheid hebben vastgesteld. Wel gaat het hen die Mijn wetten nakomen.



Tafelen van Bahá’u’lláh, Tafel van de Wereld.

Sektegeest in de negentiende eeuw


Nimmer scheen de wereld verder verwijderd van godsdiensteenheid dan in de negentiende eeuw. Gedurende vele eeuwen hebben de grote wereldgodsdiensten – gesticht door Zoroaster, Mozes, Boeddha, Christus, Mohammed en anderen – naast elkaar bestaan, maar in plaats van samen te smelten tot één harmonisch geheel, hebben hun volgelingen elkaar voortdurend bestreden. Ja, zelfs werd elke godsdienst door afscheiding na afscheiding in een toenemend aantal sekten verdeeld, die dikwijls scherp tegenover elkaar stonden. Toch had Christus gezegd: “Hieraan zullen allen weten dat u discipelen van Mij bent, indien u liefde hebt onder elkaar.” En Mohammed had gezegd: “Deze uw godsdienst is de ene ware godsdienst… God heeft u de godsdienst voorgeschreven, welke hij aan Noach gaf, en welke Wij u hebben geopenbaard, en welke Wij aan Abraham, Mozes en Jezus hebben bevolen, met de woorden: ‘Neem dit geloof in acht, en wees daarin niet verdeeld.’” De Stichter van iedere grote godsdienst had zijn volgelingen tot liefde en eenheid geroepen, maar overal ging in grote mate het doel van de Stichter verloren in een maalstroom van onverdraagzaamheid en fanatisme, vormendienst en schijnheiligheid, vervalsing en wanbegrip, schisma en naijver. Het gezamenlijke aantal min of meer vijandige sekten in de wereld was in het begin van het bahá’í-tijdperk waarschijnlijk groter dan op enig voorgaand tijdstip in de geschiedenis. Het scheen alsof de mensheid in die tijd experimenteerde met ieder soort godsdienstig geloof, ieder soort ritueel en ceremonieel gebruik, met alle mogelijke zedenwetten.

Tegelijkertijd wijdden steeds meer mensen hun krachten aan een onbevreesd en kritisch onderzoek van de natuurwetten en van de grondslagen van geloof. Nieuwe wetenschappelijke kennis werd snel verkregen en voor menig levensprobleem werden nieuwe oplossingen gevonden. De ontwikkeling van uitvindingen, zoals stoomschip en spoorweg, posterijen en pers, bevorderde krachtig de verspreiding van ideeën en het vruchtbaar contact tussen zeer uiteenlopende gedachten en levenswijzen.

Het zogenaamde ‘conflict tussen religie en wetenschap’ groeide tot een verwoede strijd. In de christelijke wereld verenigde kritiek op de Bijbel zich met de natuurwetenschap om het gezag van de Bijbel te betwisten en in zekere mate te weerleggen, een gezag dat eeuwenlang de algemeen erkende basis voor geloof was geweest. Een steeds groter deel van het volk ging aan de leer van de kerken twijfelen. Zelfs veel geestelijken koesterden, openlijk of heimelijk, twijfel en voorbehoud omtrent hun eigen geloofsleer.

Deze kritische stellingname, dit toenemende besef dat oude orthodoxie en dogma’s in deze tijd geen stand meer houden en het streven naar meer kennis en wetenschappelijk inzicht bleven niet tot de christelijke landen beperkt, maar openbaarden zich min of meer in verschillende vormen onder alle volkeren en religies.



De Boodschap van Bahá’u’lláh


Toen deze toestand van strijd en verwarring zijn hoogtepunt had bereikt, deed Bahá’u’lláh Zijn grote oproep tot de mensheid:
Dat alle volkeren één worden in geloof en alle mensen als broeders, dat de band van liefde en eenheid onder de mensen verstevigd wordt, dat verscheidenheid van godsdienst ophoudt te bestaan en alle onenigheid tussen de rassen teniet wordt gedaan… Deze strijd dit bloedvergieten en deze onenigheid moeten ophouden en alle mensen gelijk één familie, één gezin worden.

Woorden gesproken tot Professor Browne.


Het is een heerlijke boodschap, maar hoe kan de inhoud ervan worden verwezenlijkt? Duizenden jaren lang hebben profeten gepredikt, dichters gezongen en heiligen gebeden voor deze éénwording, maar de godsdienstverschillen hebben niet opgehouden te bestaan, noch is er een einde gekomen aan alle strijd, bloedvergieten en onenigheid. Waaruit blijkt dat nu het wonder zal worden volbracht? Zijn er nieuwe factoren in de situatie? Is de menselijke natuur niet dezelfde als voorheen en zal zij niet steeds dezelfde blijven tot het einde der wereld? Indien twee mensen of twee volken hetzelfde willen bezitten, zouden zij er in de toekomst niet om vechten, zoals in het verleden? Indien Mozes, Boeddha, Christus en Mohammed gefaald hebben éénheid in de wereld te brengen, zal Bahá’u’lláh dan slagen? Als alle voorgaande religies hun zuiverheid hebben verloren en in sekten uiteen zijn gevallen, zal het Bahá’í-geloof dan niet hetzelfde lot ondergaan? Laat ons zien welk antwoord de bahá’í-leer geeft op deze en soortgelijke vragen.

Kan de menselijke natuur veranderen?


Opvoeding en religie zijn beide gebaseerd op de stelling dat het wel mogelijk is de menselijke natuur te veranderen. Inderdaad vereist het maar weinig onderzoek om aan te tonen, dat het enige wat wij met zekerheid van enig levend ding kunnen zeggen is dat het aan verandering onderhevig is. Zonder verandering kan er geen leven zijn. Zelfs het mineraal verandert en hoe hoger de vorm van bestaan, des te afwisselender, ingewikkelder en wonderbaarlijker worden de veranderingen: een langzame, geleidelijke, dikwijls haast onmerkbare, en een snelle, plotselinge en dramatische. De laatste komt tot uiting in wat ‘kritieke stadia’ van ontwikkeling worden genoemd. Bij de mineralen vinden wij zulke kritieke stadia bij het smelt- en kookpunt, bijvoorbeeld wanneer vaste stof plotseling vloeistof wordt of vloeistof een gas. Bij de planten zien wij zulke kritieke stadia, wanneer het zaad begint te ontkiemen of de knop tot blad openbarst. In de dierenwereld zien wij hetzelfde, wanneer de pop plotseling in een vlinder verandert, het kuiken uit het ei komt of het kind uit de moederschoot wordt geboren. In het hogere leven van de ziel zien wij dikwijls een dergelijke verandering, wanneer de mens ‘herboren’ wordt en zijn hele wezen wat betreft doel, karakter en handelingen radicaal verandert. Zulke kritieke stadia beïnvloeden dikwijls het leven van één soort of vele soorten, bijvoorbeeld wanneer de verschillende soorten planten plotseling tot nieuw leven komen in de lente.

Bahá’u’lláh verklaart, dat evenals lagere levende dingen tijden hebben van plotselinge overgang tot een nieuw en voller leven, ook voor de mensheid een ‘kritiek stadium’, een tijd van ‘wedergeboorte’ op handen is. Dan zullen levenswijzen die van het begin van de geschiedenis tot nu hebben bestaan, snel en onherroepelijk worden veranderd. De mensheid zal een nieuwe levensfase binnentreden, even verschillend van de oude als de vlinder van de rups verschilt en de vogel van het ei. De mensheid in haar geheel zal in het licht van de nieuwe Openbaring een nieuw begrip van de waarheid krijgen, zoals het hele landschap wordt verlicht wanneer de zon opkomt en alle mensen duidelijk kunnen zien wat slechts een uur tevoren nog in het duister was gehuld. “Dit is een nieuwe cyclus van menselijke kracht”, zegt ‘Abdu’l-Bahá, “Overal in de wereld straalt het licht aan de horizon en de aarde zal inderdaad worden gelijk een rozentuin en een paradijs.” De overeenkomsten in de natuur staan een dergelijk gezichtspunt toe, de vroegere Profeten hebben allen de komst van zo’n glorierijke dag voorspeld, de tekenen des tijds tonen duidelijk, dat diepe en revolutionaire veranderingen in de menselijke ideeën en instellingen in aantocht zijn. Wat kan daarom nuttelozer en ongegronder zijn dan de pessimistische bewering dat alles verandert behalve de menselijke natuur?



Eerste schreden naar eenheid


Als middel tot bevordering van eenheid onder de religies bepleit Bahá’u’lláh de uiterste naastenliefde en verdraagzaamheid en roept Zijn volgelingen op om “in vreugde en blijdschap om te gaan met de mensen van alle godsdiensten.” In Zijn Testament41 zegt Hij:

Twist en strijd heeft Hij streng verboden in Zijn Boek, zo luidt het gebod van de Heer in deze allerhoogste Openbaring. Een gebod, dat Hij voor vernietiging heeft gevrijwaard en met het sieraad van Zijn bekrachtiging getooid.

O volk der wereld! De religie Gods is er om liefde en eenheid teweeg te brengen; maak haar niet tot oorzaak van vijandschap en tweedracht… Wij hopen dat het volk van Bahá het geheiligde vers: “Zeg, allen zijn door God geschapen”, in acht zal nemen. Deze verheven uitspraak is als water dat het vuur van haat en vijandschap, dat verborgen en bewaard wordt in ’s mensen hart en geest, moet doven. Deze enkele uitspraak zal de verschillende sekten en geloofsrichtingen het licht van ware eenheid doen bereiken. Waarlijk, Hij spreekt de waarheid en Hij leidt naar het rechte pad; en Hij is de Machtige, de Glorierijke, de Almachtige.
‘Abdu’l-Bahá zegt:

Allen moeten hun vooroordelen prijsgeven en moeten zelfs elkaars kerken en moskeeën bezoeken, want in al deze plaatsen van aanbidding wordt Gods Naam genoemd. Aangezien allen samenkomen om God te aanbidden, wat is dan het verschil? Geen van hen aanbidt de duivel. De moslims moeten naar de kerken van de christenen en de synagogen van de joden gaan en omgekeerd moeten de anderen de moskeeën bezoeken. Zij ontwijken elkaar alleen vanwege ongegronde vooroordelen en dogma’s. Ik ging in Amerika naar de joodse synagogen en de christelijke kerken en ik zag hen overal God aanbidden.



In veel van deze plaatsen sprak ik tot hen over de oorspronkelijke grondslagen van de godsdiensten en ik verklaarde hen de bewijzen van echtheid van de verheven rang van de goddelijke Profeten en heilige Manifestaties. Ik riep hen op blinde navolging te verwerpen. Alle leiders moeten eveneens naar elkaars kerken gaan en over de grondslagen en de grondbeginselen van de godsdiensten spreken. In de grootste eenheid en harmonie moeten zij in elkaars godshuizen God aanbidden en zich afkeren van godsdienstige dweepzucht.
Wanneer slechts deze eerste schreden gedaan waren en wanneer er een toestand van wederzijdse, vriendschappelijke verdraagzaamheid tussen de verscheidene godsdienstige sekten geschapen was, wat een wonderbaarlijke verandering zou dit in de wereld teweeggebracht hebben! Voor ware eenheid is echter meer nodig. Tegen de ziekte van sektegeest is verdraagzaamheid een waardevol, verzachtend middel, maar het brengt geen radicale genezing. Het heft de oorzaak van de ziekte niet op.

Het gezagsprobleem


De verschillende godsdienstige gemeenschappen zijn in het verleden in gebreke gebleven zich te verenigen, omdat hun aanhangers de Stichter van hun eigen geloof als de opperste autoriteit beschouwden en Zijn wet als de goddelijke wet. Elke Profeet die een andere boodschap verkondigde, werd daarom beschouwd als een vijand van de waarheid. De verschillende sekten van elke godsdienst hebben zich om dergelijke redenen afgescheiden. De aanhangers van deze sekten hebben een ondergeschikt gezag aanvaard en een bepaalde lezing of vertolking van de Boodschap van de Stichter als ‘het enig ware geloof’ beschouwd. Het is duidelijk dat zolang deze toestand blijft bestaan, er geen ware eenheid mogelijk is. Bahá’u’lláh daarentegen leert, dat alle Profeten de brengers van ware goddelijke boodschappen waren; dat een ieder van Hen in Zijn tijd die leer gaf waarvoor het volk rijp was en de mensen opvoedde, opdat zij in staat zouden zijn verdere leringen te ontvangen van Zijn opvolgers. Hij roept de aanhangers van elke godsdienst op niet slechts de goddelijke inspiratie van hun eigen Profeten, maar ook die van alle andere Profeten te erkennen en in te zien, dat de leringen van allen in wezen met elkaar overeenstemmen en een deel vormen van één groot plan tot opvoeding en vereniging van alle mensen. Hij roept de mensen van alle sekten op hun eerbied voor hun Profeten te tonen door hun leven aan de verwezenlijking van deze eenheid te wijden, waarvoor alle Profeten hebben gewerkt en geleden. In Zijn brief aan koningin Victoria vergelijkt Hij de wereld met een zieke, wiens toestand is verergerd doordat hij in handen is gevallen van onbekwame geneesheren, en Hij geeft aan hoe het geneesmiddel moet worden toegepast:
Wat de Heer heeft voorgeschreven als de voortreffelijkste remedie en het machtigste werktuig tot genezing van de gehele wereld is de vereniging van alle volkeren in één universele Zaak, één gemeenschappelijk Geloof. Dit kan op geen andere wijze worden bereikt dan door de kracht van een kundig, een almachtig en bezield Geneesheer. Waarlijk, dit is de waarheid en al het andere niets dan dwaling.

Bloemlezing uit de Geschriften van Bahá’u’lláh, blz. 151.

Progressieve openbaring


Voor velen is het verschil in de Openbaringen van de verschillende Profeten een groot struikelblok op de weg naar eenheid van godsdienst. Wat door de ene Profeet wordt voorgeschreven, wordt door de andere verboden. Hoe kunnen dan beiden gelijk hebben, hoe kunnen beiden Gods wil verkondigen? Waarlijk, de waarheid is één en blijft één. Ja, er is één absolute waarheid die niet kan veranderen, maar de absolute waarheid ligt oneindig ver buiten het bereik van het tegenwoordige menselijke begrip en onze opvattingen moeten voortdurend worden gewijzigd. Onze vroegere onvolmaakte ideeën zullen door de genade van God geleidelijk aan plaatsmaken voor betere ideeën.
In een brief aan enkele Perzische bahá’ís zegt Bahá’u’lláh:

O Volk! Woorden worden geopenbaard in overeenstemming met het begripsvermogen van de mens, opdat de beginnelingen vorderingen kunnen maken. De melk moet met mate worden gegeven, opdat het kind van de wereld het Koninkrijk van Verhevenheid kan binnentreden en in het Hof van Eenheid bekrachtigd kan worden.


Melk versterkt de zuigeling, zodat hij later meer vast voedsel tot zich kan nemen. Als gezegd wordt: de ene Profeet heeft gelijk met een bepaalde leer die Hij voor een bepaalde tijd geeft en daarom heeft een andere Profeet ongelijk wanneer Hij een andere leer geeft voor een andere tijd, dan wordt er eigenlijk beweerd dat melk het beste voedsel is voor een baby en dat daarom melk en niets anders dan melk het beste voedsel is voor een volwassene en dat het geven van ander voedsel zelfs verkeerd zou zijn!
‘Abdu’l-Bahá zegt:

Iedere goddelijke openbaring bestaat uit twee gedeelten. Het eerste deel is de kern en behoort tot de onsterfelijke wereld. Het betreft de ontvouwing van de goddelijke waarheden en essentiële grondbeginselen. Het is voor de mens de uitdrukking van Gods liefde. Het is in alle godsdiensten hetzelfde, onveranderlijk en eeuwig. Het tweede deel is niet onvergankelijk, het betreft het praktische leven, overeenkomsten en zaken, en verandert naar gelang van de evolutie van de mens en de vereisten van de tijd van iedere Profeet. Gedurende het tijdperk van Mozes werd bijvoorbeeld iemands hand als straf voor een kleine diefstal afgehakt, er was een wet van oog om oog en tand om tand, maar deze wetten pasten niet in Christus’ tijd en werden daarom afgeschaft. Evenzo was echtscheiding zo algemeen geworden, dat er geen vaste huwelijkswetten meer waren; daarom verbood Christus echtscheiding.

In overeenstemming met de behoeften van de tijd openbaarde Mozes de Tien Geboden. Het was in die tijd onmogelijk de gemeenschap te beschermen en algemene veiligheid te waarborgen zonder deze strenge strafwetten, want de kinderen Israëls leefden in de Sinaï-woestijn waar geen gerechtshoven of gevangenissen bestonden. Maar dit gedragspatroon was in Christus’ tijd niet nodig. De geschiedenis van het tweede deel van de godsdienst is onbelangrijk, daar zij slechts met de gewoonten van dit leven verband houdt. Maar het fundament van de religie van God is één en Bahá’u’lláh heeft dit fundament vernieuwd.

Divine Phylosophy.
De religie van God is één en dezelfde die door alle Profeten is onderwezen. Zij is echter levend en groeiend, niet levenloos en onveranderlijk. In Mozes’ leer zien wij de knop; in die van Christus de bloem; in die van Bahá’u’lláh de vrucht. De bloem vernietigt de knop niet, evenmin vernietigt de vrucht de bloem. De religie vernietigt niet, maar brengt tot volle ontplooiing. De kelkbladen moeten zich openen, opdat de bloem zich kan ontplooien en de bloembladen moeten vallen, opdat de vrucht kan groeien en rijpen. Waren de kelk- en bloembladen dan verkeerd of nutteloos, dat zij verwijderd moesten worden? Nee, beide waren op hun tijd nodig, want zonder hen hadden er geen vruchten kunnen zijn. Evenzo is het met de verschillende leringen van de Profeten; hun uiterlijke vormen veranderen in ieder tijdperk, maar iedere Openbaring is de vervulling van de voorgaande. Zij zijn niet van elkaar gescheiden, noch los van elkaar te zien. Zij vormen verschillende stadia in de levensgeschiedenis van de ene godsdienst, die achtereenvolgens als zaad, knop en bloem werd geopenbaard en die nu door de jongste Openbaring in het stadium van rijpheid komt.

Onfeilbaarheid van de Profeten


Bahá’u’lláh leert dat een ieder die met de rang van Profeet begiftigd is, vele bewijzen van Zijn zending heeft gekregen. Hij is gerechtigd gehoorzaamheid van alle mensen te eisen en gemachtigd de leer van Zijn voorgangers af te schaffen, te wijzigen of aan te vullen. In het Het Boek van Zekerheid lezen wij:
Hoe ver zij het van de genade van de Almilddadige en van Zijn liefdevolle voorzienigheid en tedere barmhartigheid om uit alle mensen één ziel te bestemmen voor de leiding van Zijn schepselen, en enerzijds Hem de volle maat van Zijn goddelijke geboden te onthouden, en anderzijds Zijn volk een zware vergelding op te leggen, omdat zij zich hebben afgekeerd van Zijn Uitverkorene! Nee, de veelvuldige milddadigheid van de Heer aller schepselen heeft te allen tijde, door de Manifestaties van Zijn goddelijk Wezen, de aarde en allen die daarop wonen, omvat…

Is het immers niet het doel van iedere Openbaring om in de hele aard van de mensheid een verandering tot stand te brengen, een verandering die zich uiterlijk en innerlijk kenbaar zal maken en die zowel het innerlijke leven als de uiterlijke omstandigheden zal beïnvloeden? Want als de aard der mensheid niet verandert, dan zou de zinloosheid van Gods alomvattende Manifestaties duidelijk zijn.



Het Boek van Zekerheid, blz. 14, 15 en 134.
God is het ene onfeilbare gezag en de Profeten zijn onfeilbaar, omdat hun boodschap de Boodschap Gods is, door hen aan de wereld gegeven. Die Boodschap blijft van kracht, tot zij door een latere boodschap van dezelfde of van een andere Profeet, wordt vervangen.

God is de grote Geneesheer, die alleen de juiste diagnose van de ziekte van de wereld kan stellen en het vereiste geneesmiddel kan voorschrijven. Het voor een bepaalde tijd voorgeschreven geneesmiddel is in een later tijdperk niet langer nodig, wanneer de toestand van de patiënt is veranderd. Vasthouden aan een oud medicijn, wanneer de arts een nieuwe behandeling heeft voorgeschreven, is geen bewijs van vertrouwen in de geneesheer. Het zou voor een jood schokkend kunnen zijn te horen, dat sommige van de geneesmiddelen, welke Mozes drieduizend jaar geleden voorschreef tegen de ziekte van de wereld, nu verouderd en onbruikbaar zijn. Ook de christen kan zich in gelijke mate geschokt voelen bij het vernemen dat Mohammed iets noodzakelijks en waardevols had toe te voegen aan Jezus’ voorschriften; en zo ook de moslim, wanneer hij erop gewezen wordt dat de Báb en Bahá’u’lláh het gezag hadden Mohammeds geboden te veranderen. Maar volgens de bahá’í-opvatting houdt ware aanbidding van God in dat eerbied wordt bewezen aan al Zijn Profeten en onvoorwaardelijke gehoorzaamheid aan Zijn jongste geboden, door de Profeet voor ons tijdperk gegeven. Alleen door zulke toewijding kan ware eenheid worden verkregen.



De Beloofde in alle heilige boeken


Evenals alle andere Profeten verkondigt Bahá’u’lláh Zijn eigen zending in de allerduidelijkste termen.

In de Law-i-Aqdas, een speciaal aan de christenen gerichte Tafel, zegt Hij:


De Vader is gekomen en dat wat u beloofd werd in het Koninkrijk is vervuld. Dit is het Woord dat de Zoon verborgen hield toen Hij tot degenen om Hem heen zei: “U kunt het thans niet verdragen.” En toen het vastgestelde uur vervuld was en het uur geslagen had, scheen het Woord boven de horizon van de Wil van God uit. Hoed u, o volgelingen van de Zoon42, dat u het niet achter u werpt. Grijp u er stevig aan vast. Dit is beter voor u dan al wat u bezit… Waarlijk, Hij Die de Geest van Waarheid is, is gekomen om u tot de volle waarheid te leiden. Hij spreekt niet, zoals ingegeven door Zijn eigen zelf, maar op bevel van Hem Die de Alwetende, de Alwijze is. Zeg, dit is Degene Die de Zoon verheerlijkte en Die Zijn Zaak verhief. Werp de dingen die u bezit van u af, o volkeren van de wereld, en houd u stevig vast aan de dingen die u bevolen worden door de Almachtige, Hij Die de Drager is van het Vertrouwen Gods.

Tafelen van Bahá’u’lláh, De Heiligste Tafel.
En in een brief aan de Paus, in 1867 geschreven vanuit Adrianopel, zegt Hij:

Hoed u, opdat verheerlijking u niet afhoude van de Verheerlijkte en aanbidding u niet afhoude van de Aangebedene! Aanschouw de Heer, de Machtige, de Alwetende! Hij is gekomen om voor het leven op aarde te zorgen en alle bewoners van de wereld te verenigen. Kom, o mensen, tot de dageraad der Openbaring! Draal niet, zelfs geen uur! Kent u het Evangelie en bent u toch onmachtig de Heer van Glorie te zien?

Dit betaamt u niet, o geleerde schare! Zeg dan, indien u dit ontkent, door welk bewijs gelooft u in God? Toon uw bewijs…
Zoals Hij in deze brieven de christenen de vervulling van de beloften uit het Evangelie toezegt, zo verkondigt Hij aan de moslims, joden, zoroastriërs en volgelingen van andere Profeten de vervulling van de beloften uit hun heilige Boeken, Hij richt zich tot de mensheid als tot Gods schapen die tot nu toe in verschillende kudden verdeeld en beschut waren. Zijn boodschap, zegt Hij, is de stem van God, de goede Herder, die in de volheid der tijden is gekomen om Zijn verstrooide schapen in één kudde te verzamelen en de scheidsmuren tussen hen af te breken, zodat “er één kudde en één herder zal zijn.”

Een nieuwe situatie


De plaats van Bahá’u’lláh onder de Profeten is uniek en zonder weerga, zoals ook de toestand van de wereld was, ten tijde van Zijn komst. Door een langdurig en afwisselend proces van ontwikkeling in de godsdienst, de wetenschap, de kunst en de beschaving was de wereld rijp geworden voor een leer van eenheid. De scheidsmuren die in voorgaande eeuwen een wereldeenheid onmogelijk hadden gemaakt, stonden op het punt af te brokkelen toen Bahá’u’lláh verscheen. Sedert Zijn geboorte in 1817 en in het bijzonder na de verspreiding van Zijn leer worden deze scheidsmuren op de meest verrassende wijze neergehaald. Hoe men dit ook mag uitleggen, het feit kan niet worden ontkend.

Alleen al de geografische barrières waren in de dagen van voorgaande Profeten voldoende om de wereldeenheid in de weg te staan. Nu zijn deze hinderpalen overwonnen. Voor het eerst in de wereldgeschiedenis zijn mensen aan de ene kant van de aarde in staat met mensen aan de andere kant snel en gemakkelijk in verbinding te treden. Wat gisteren in Europa is gebeurd, wordt vandaag in ieder deel van de wereld bekend. Een lezing in Amerika gehouden, kan de volgende dag in Europa, Azië en Afrika worden gelezen.

Een andere grote hinderpaal waren de taalmoeilijkheden. Dank zij de studie van vreemde talen werd ook deze moeilijkheid reeds voor een groot deel overwonnen. Er is alle reden om te veronderstellen dat te zijner tijd een internationale hulptaal zal worden aangenomen en in alle scholen in de wereld geleerd. Dan zal ook deze moeilijkheid volkomen zijn opgelost.

De derde grote hinderpaal was godsdienstig vooroordeel en onverdraagzaamheid. Ook deze zijn aan het verdwijnen. De mensen staan meer en meer voor elkaar open. Het onderwijs ontsnapt steeds meer aan de invloed van de geestelijken. Nieuwe en vooruitstrevende ideeën dringen onweerstaanbaar door, zelfs in de meest exclusieve en conservatieve kringen.

Bahá’u’lláh is derhalve de eerste van de grote Profeten, wiens boodschap in betrekkelijk korte tijd in ieder deel van de wereld bekend werd. Binnen korte tijd zullen de belangrijkste leringen van Bahá’u’lláh, vertaald uit Zijn authentieke Geschriften, binnen het bereik zijn van elke man, vrouw en kind dat kan lezen.

Veelomvattendheid van de Bahá’í-openbaring


De Bahá’í-openbaring is uniek en zonder weerga onder de wereldgodsdiensten door de veelomvattendheid van haar authentieke geschriften. Slechts een zeer klein aantal van de opgetekende woorden van Christus, Mozes, Zoroaster, Boeddha en Krishna kan met zekerheid aan hen worden toegeschreven en ze laten vele moderne vragen van groot praktisch belang onbeantwoord. Van vele leringen, gewoonlijk aan deze godsdienststichters toegeschreven, moet de echtheid worden betwijfeld en sommige zijn duidelijk toevoegingen van latere datum. De moslims bezitten met de Koran en met een overvloed van overleveringen wel een veel vollediger verhaal van het leven en de leer van hun Profeet, maar Mohammed zelf – hoewel een goddelijk geïnspireerde Boodschapper – was ongeletterd, evenals de meesten van Zijn eerste volgelingen. De methoden van optekening en verspreiding van Zijn leer waren in menig opzicht onbevredigend en ook de echtheid van vele van deze overleveringen valt sterk te betwijfelen. De hierdoor ontstane verschillen van uitleg en de tegenstrijdige meningen hebben verdeeldheid en afscheiding in de islam teweeg gebracht, evenals in alle voorgaande godsdiensten.

De Báb en Bahá’u’lláh hebben daarentegen een overvloed van geschriften geopenbaard, die van een grote welsprekendheid en kracht getuigen. Daar beiden een verbod was opgelegd in het openbaar te spreken en het grootste deel van hun leven (na de verkondiging van hun zending) in gevangenschap doorbrachten, besteedden Zij een groot gedeelte van hun tijd om te schrijven. Het gevolg hiervan is, dat de Bahá’í-openbaring veel rijker is aan authentieke geschriften dan enige voorgaande. Heldere en volledige uitleggingen van vele waarheden zijn gegeven, die in voorgaande Openbaringen slechts vaag werden aangeduid en de eeuwige grondbeginselen der waarheid, die alle Profeten hebben geleerd, zijn toegepast op problemen, waar de wereld heden ten dage mee te kampen heeft – zeer ingewikkelde en moeilijke problemen waarvan de meeste in de dagen van de voorgaande Profeten nog onbekend waren. Het is duidelijk dat deze volledig opgetekende, authentieke Openbaring een grote invloed moet hebben bij het voorkomen van toekomstige misverstanden en bij het ophelderen van de misverstanden uit het verleden, die de verschillende sekten gescheiden hielden.



Het Bahá’í-verbond


De Bahá’í-openbaring is nog op andere wijze uniek en zonder weerga. Vóór Zijn overlijden stelde Bahá’u’lláh schriftelijk een Verbond op, waarin Hij Zijn oudste zoon ‘Abdu’l-Bahá, die Hij dikwijls aanduidde met ‘de Tak’ of ‘de Allergrootste Tak’, tot de bevoegde vertolker van de leer benoemde en verklaarde dat elke uitlegging of vertolking door ‘Abdu’l-Bahá gegeven, als even bindend moet worden aanvaard als de woorden van Hemzelf. In Zijn Testament zegt Hij:
Overweeg hetgeen Wij hebben geopenbaard in Ons Heiligste Boek: “Wanneer de Oceaan van Mijn aanwezigheid is weggeëbd en het Boek van Mijn Openbaring is beëindigd, keer dan uw gelaat naar hem dien God heeft beoogd, en die is ontsproten aan deze Aloude Wortel.” Degeen die in dit heilige Vers wordt bedoeld is niemand anders dan de Machtigste Tak43.
En in de Tablet of the Branch, waarin Hij de rang van ‘Abdu’l-Bahá uitlegt, zegt Hij:

Betuig God uw dank, o volk, voor zijn verschijning want, voorwaar, hij is de grootste gunst aan u, de meest volmaakte milddadigheid aan u; en door hem wordt ieder vergaan gebeente opgewekt. Al wie zich tot hem keert, heeft zich tot God gekeerd en al wie zich van hem afkeert, heeft zich van Mijn Schoonheid afgekeerd, Mijn bewijs verloochend en tegen Mij gezondigd.


Na het overlijden van Bahá’u’lláh had ‘Abdu’l-Bahá veelvuldig gelegenheid, in zijn eigen huis en op zijn verre reizen, mensen uit alle delen van de wereld en met zeer verschillende opvattingen te ontmoeten. Hij hoorde al hun vragen, hun moeilijkheden en bezwaren aan en gaf volledig uitleg, wat zorgvuldig werd opgeschreven. Jarenlang ging ‘Abdu’l-Bahá voort de leer uit te leggen en de toepassing van de leer op verschillende problemen van het moderne leven te tonen. Meningsverschillen die onder de gelovigen waren gerezen, werden aan hem voorgelegd en door hem op gezaghebbende wijze beslecht, en hierdoor werd de kans op toekomstige misverstanden nog verder verminderd.

Verder stelde Bahá’u’lláh in dat een Internationaal Huis van Gerechtigheid, representatief voor alle bahá’ís ter wereld, moest worden gekozen om toezicht te houden op alle aangelegenheden van de Zaak van God, alle activiteiten te controleren en te coördineren, verdeeldheid en scheuringen te voorkomen, onduidelijkheden toe te lichten, en de leer te behoeden voor vervalsing en onjuiste weergave.44 Het feit dat dit allerhoogste bestuurslichaam niet slechts wetten kan instellen betreffende al wat niet in de leringen is beschreven, maar ook zijn eigen verordeningen kan herroepen wanneer een nieuwe situatie andere maatregelen nodig maakt, stelt het Geloof in staat zich als een levend organisme te ontwikkelen en zich aan te passen aan de noden en eisen van een veranderende maatschappij.

Bovendien verbood Bahá’u’lláh uitdrukkelijk interpretatie van de leer door iemand anders dan de gemachtigde vertolker. ‘Abdu’l-Bahá benoemde in zijn Testament Shoghi Effendi tot Behoeder van het Geloof na hem en machtigde hem de Geschriften uit te leggen.

Na duizend of meer jaren zal een andere Manifestatie verschijnen, onder de schaduw van Bahá’u’lláh, met duidelijke bewijzen van Zijn zending, maar tot dan vormen de woorden van Bahá’u’lláh, ‘Abdu’l-Bahá en de Behoeder en de besluiten van het Internationale Huis van Gerechtigheid het gezag waarnaar alle gelovigen zich voor leiding moeten wenden. Geen bahá’í mag een school of sekte stichten, gebaseerd op eigen uitlegging van de leer of op een veronderstelde goddelijke openbaring. Iedereen die inbreuk maakt op deze geboden wordt beschouwd als een ‘verbondsbreker’.45


‘Abdu’l-Bahá zegt:

Hij is een vijand van het Geloof die tracht de woorden van Bahá’u’lláh te verklaren en daarbij de betekenis van zijn begripsvermogen kleurt, volgelingen rond zich verzamelt, een sekte vormt, zijn eigen rang verhoogt en scheuring in het Geloof veroorzaakt.



Star of the West, deel III, blz. 8.
In een andere Tafel schrijft hij:

Deze mensen (veroorzakers van afscheiding) zijn als het schuim aan de oppervlakte der zee. Een golf zal uit de zee van het Verbond opkomen en door de macht van het Abhá-koninkrijk dit schuim op de kust werpen… Deze verdorven gedachten, die uit persoonlijke en kwade bedoelingen voortvloeien, zullen alle verdwijnen, terwijl het Verbond Gods duurzaam en sterk zal blijven.



Star of the West, deel X, blz. 95.
Niets kan de mensen ervan weerhouden zich van de godsdienst af te wenden, als zij dit willen. ‘Abdu’l-Bahá zegt: “God Zelf dwingt de ziel niet tot het geestelijke. Het gebruik van de vrije menselijke wil is noodzakelijk.” Het geestelijk Verbond maakt echter sektenvorming binnen de Bahá’í-gemeenschap absoluut onmogelijk.

Geen beroepsgeestelijken


Een ander punt van de bahá’í-organisatie moet speciaal worden genoemd en wel het ontbreken van beroepsgeestelijken. Vrijwillige bijdragen om de onkosten van leraren te bestrijden zijn toegestaan, maar van alle bahá’ís wordt verwacht dat zij, al naar gelegenheid en bekwaamheid, de leer zullen verspreiden en onderwijzen. Er is geen bepaalde klasse die door het uitsluitend uitoefenen van geestelijke ambten en rechten boven de medegelovigen wordt gesteld.

In vroegere eeuwen waren geestelijken nodig, omdat de mensen ongeletterd en onontwikkeld waren. Zij waren afhankelijk van geestelijken voor hun godsdienstig onderwijs, voor godsdienstige plechtigheden en ceremoniën, voor rechtspraak, enzovoort. Nu echter, zijn de tijden veranderd. Opvoeding wordt snel algemeen en indien de geboden van Bahá’u’lláh worden opgevolgd, zal iedere jongen en ieder meisje in de wereld een goede opvoeding krijgen. Elk individu zal dan in staat zijn de Geschriften zelf te bestuderen en het levenswater direct uit de bron te putten. Omslachtige riten en ceremoniën die door mensen van een bepaald beroep of kaste worden verricht, hebben in het Bahá’í-geloof geen plaats en de rechtspraak is aan de voor dat doel aangestelde autoriteiten toevertrouwd.

Een leraar is voor een kind noodzakelijk, maar het doel van de ware leraar is zijn leerling in staat te stellen het zonder leraar te doen, de dingen met eigen ogen te zien, met eigen oren te horen en met eigen verstand te begrijpen. Evenzo is in de jeugd van het mensdom de beroepsgeestelijke nodig, maar zijn eigenlijke werk is de mensen in staat te stellen het zonder hem te doen en de goddelijke dingen met hun eigen ogen te aanschouwen, met hun eigen oren te horen en met hun eigen verstand te begrijpen. Thans is de taak van de geestelijken zo goed als afgelopen, en het doel van de bahá’í-leer is dit werk te voltooien en de mensen zo onafhankelijk te maken van alles buiten God, dat zij zich rechtstreeks tot Hem, dat wil zeggen tot Zijn Manifestatie kunnen wenden. Indien allen zich wenden tot één Middelpunt, dan kan er geen verschil van doel of tegenstrijdigheid bestaan. Hoe dichter allen het Middelpunt naderen, des te dichter zullen zij elkaar naderen.

1   ...   5   6   7   8   9   10   11   12   ...   17


Verilənlər bazası müəlliflik hüququ ilə müdafiə olunur ©atelim.com 2016
rəhbərliyinə müraciət