Ana səhifə

J. E. Esslemont Bahá’u’lláh en het Nieuwe Tijdperk


Yüklə 0.88 Mb.
səhifə2/17
tarix27.06.2016
ölçüsü0.88 Mb.
1   2   3   4   5   6   7   8   9   ...   17

Hoofdstuk 1



De Blijde Tijding

Hij, wiens komst aan alle volkeren der wereld is beloofd, is verschenen. Alle volkeren en gemeenschappen hebben een Openbaring verwacht en Hij, Bahá’u’lláh, is de hoogste leraar en opvoeder der gehele mensheid.

`Abdu’l-Bahá

De grootste gebeurtenis in de geschiedenis


Als wij de geschiedenis van de ‘opkomst van de mens’ bestuderen, zoals die in de boeken is opgetekend, zien wij duidelijk dat de voornaamste factor voor de menselijke ontwikkeling de komst is – van tijd tot tijd – van mensen die de geldende denkbeelden van hun tijd vooruit zijn en die de ontdekkers en verkondigers worden van voor de mens tot nu toe ongekende waarheden. De ontdekker, de pionier, het genie en de profeet zijn de mensen van wie de verandering van de wereld voornamelijk afhangt.
Zoals Carlyle2 zegt:

Wij geloven dat het de waarheid en niets dan de zuivere waarheid is, dat Eén, die een hogere wijsheid en een tot nu toe onbekende geestelijke waarheid bezit, niet alleen sterker is dan tien of zelfs tienduizend, maar sterker dan alle mensen die deze waarheid niet hebben. Hij is van hen allen de enige die een hemelse macht bezit aan engelen gelijk alsof hij toegerust is met een zwaard uit het hemelse arsenaal, waartegen geen schild, noch bronzen toren op den duur bestand is. – Signs of the Times.


In de geschiedenis van de wetenschap, de kunst, de muziek, komen wij vele bewijzen van deze waarheid tegen, maar de invloed van de grote mens en van zijn boodschap treedt nergens zo duidelijk naar voren als in religie. Door alle eeuwen heen, telkens wanneer er een achteruitgang in het geestelijke en morele leven van de mensen is te bespeuren, verschijnt de meest wonderbaarlijke en mysterieuze van alle mensen, de Profeet. Alleen tegen de gehele wereld, zonder één enkel menselijk wezen dat in staat is hem te onderrichten, te leiden of ten volle te begrijpen en die de verantwoordelijkheid met hem kan delen, verrijst hij als een ziende onder de blinden, om zijn evangelie van recht en waarheid te prediken.

Onder de profeten zijn er enkele van buitengewoon formaat. Met een tussentijd van enige eeuwen verschijnt er in het oosten een grote goddelijke Figuur – Krishna, Zoroaster, Mozes, Jezus, Mohammed – gelijk een geestelijke zon die opnieuw de in duisternis dwalende geesten der mensen komt verlichten en hun sluimerende ziel wakker schudt. Hoe wij ook over de relatieve grootheid van deze godsdienststichters denken, wij moeten toegeven dat zij in de hoogste mate tot de opvoeding van de mensheid hebben bijgedragen. Zonder uitzondering verklaren al deze Profeten, dat de woorden die zij spreken niet van henzelf zijn, maar door hen geopenbaard worden en dat zij slechts de brengers zijn van een goddelijke boodschap. In hun uitspraken die op schrift zijn gesteld, vinden wij talloze zinspelingen en beloften met betrekking tot een grote wereldleraar, die zal komen ‘in de volheid der tijden’ om hun werk voort te zetten en te doen rijpen; Eén Die een rijk van vrede en gerechtigheid op aarde zal stichten en alle rassen, godsdiensten, volkeren en stammen tot één familie zal verenigen, ‘opdat er één kudde en één Herder moge zijn’ en allen ‘van de kleinsten tot de grootsten onder hen’ God mogen kennen en liefhebben.

Als deze ‘Opvoeder der mensheid’ in de eindtijd verschijnt, zal Zijn komst ongetwijfeld de grootste gebeurtenis in de geschiedenis der mensheid zijn. En het Bahá’í-geloof verkondigt aan de wereld de blijde tijding dat deze Opvoeder inderdaad is verschenen, dat zijn Openbaring is gegeven en opgetekend en door iedere ernstige zoeker kan worden bestudeerd, dat de ‘Dag des Heren’ reeds is aangebroken en de ‘Zon der Gerechtigheid’ is opgegaan. Tot dusverre hebben slechts enkelen op de bergtoppen de stralende Hemelbol waargenomen, doch zijn stralen verlichten reeds hemel en aarde en spoedig zal hij boven de bergen verrijzen en met volle kracht vlakten en dalen beschijnen, leven en leiding gevend aan allen.

De veranderende wereld


Het is iedereen duidelijk dat de wereld, in de negentiende en het begin van de twintigste eeuw3, de doodstrijd van een oud tijdperk en de barensweeën van een nieuw tijdperk heeft doorgemaakt. De oude beginselen van materialisme en eigenbelang, de oude vooroordelen en vijandigheden op het gebied van godsdienst en nationalisme zijn bezig te verdwijnen nu zij ongeloofwaardig zijn geworden temidden van de door hen veroorzaakte puinhopen. In alle landen zien wij hoe tekenen van een nieuwe geest van geloof, broederschap en internationalisme de oude banden doorbreken en de oude grenzen overschrijden. Revolutionaire veranderingen van ongekende omvang doen zich voor in elk onderdeel van het menselijk leven. Nog is het oude tijdperk niet voorgoed voorbij. Het voert een strijd op leven en dood met het nieuwe tijdperk. Nog is het kwaad in vele machtige en verschrikkelijke vormen aanwezig, maar het wordt aan het licht gebracht, onderzocht, uitgedaagd en bestreden met nieuwe hoop en kracht. Nog zijn er vele, grote, dreigende wolken, maar het licht breekt door en verlicht de weg van vooruitgang en laat duidelijk de hindernissen en struikelblokken op deze weg zien.

Wat een verschil met de achttiende eeuw. Toen werd de diepe geestelijke en morele duisternis die de wereld omringde, nauwelijks door een lichtstraal doorbroken. Het was als het donkerste uur vóór het aanbreken van de dag, wanneer de enkele nog brandende lampen en kaarsen slechts laten zien hoe duister het is. Carlyle schrijft in zijn boek Frederik de Grote over de achttiende eeuw:


Een eeuw, die geen geschiedenis heeft en die ook weinig of in het geheel niet kan hebben. Een eeuw, zo rijk aan opeengehoopte valsheden… als geen eeuw voordien. Die zich niet eens meer bewust was dat ze vals was, zo vals was ze geworden; die zo in valsheid gedompeld en ervan doortrokken was, dat inderdaad de maat vol was en een Franse revolutie er tenslotte een einde aan moest maken… Een heel toepasselijk einde voor zo’n eeuw, waarvoor ik alleen maar dankbaar kan zijn. Want er was wederom behoefte aan een goddelijke Openbaring voor de trage, lichtzinnige mensenkinderen, opdat zij niet geheel en al tot het peil der apen zouden vervallen.
Bij de achttiende eeuw vergeleken is de tegenwoordige tijd als de dageraad na de duisternis, als de lente na de winter. De wereld trilt van nieuw leven, idealen en verwachtingen. Dingen die nog maar een paar jaren geleden tot de onmogelijkheden schenen te behoren, zijn nu voldongen feiten. Andere dingen, die onze tijd eeuwen vooruit schenen te zijn, worden nu reeds in de praktijk toegepast. Wij vliegen door de lucht en maken reizen onder zee. Wij zenden met de snelheid van de bliksem berichten door de wereld. In enkele tientallen jaren hebben we wonderen gezien, te veel om op te noemen.

De Zon van Gerechtigheid


Vanwaar dit plotselinge ontwaken in de gehele wereld? De bahá’ís geloven dat dit wordt veroorzaakt door een machtige uitstorting van de Heilige Geest via de Profeet Bahá’u’lláh, die in 1817 in Perzië werd geboren en in 1892 in het Heilige Land stierf.

Bahá’u’lláh leerde dat de Profeet, of de ‘Manifestatie van God’, de Lichtbrenger is van de geestelijke wereld, zoals de zon de lichtbrenger is van de stoffelijke wereld. Evenals de stoffelijke zon op de aarde schijnt en groei en ontwikkeling veroorzaakt van het stoffelijke organisme, zo verlicht ook de Zon van Gerechtigheid door de goddelijke Manifestatie, de wereld van hart en ziel en beïnvloedt Hij de gedachten, de zeden en karakters der mensen. Evenals de zonnestralen een invloed hebben, die tot in de donkerste, meest beschaduwde hoekjes van de wereld doordringt en warmte en leven geeft aan schepselen die zelfs nooit direct de zon hebben gezien, zo beïnvloedt ook de uitstorting van de Heilige Geest door de Manifestatie van God het leven van allen en inspireert ontvankelijke geesten, zelfs op plaatsen en onder volkeren waar de naam van de Profeet geheel onbekend is. De komst van de Manifestatie is als de komst van de lente. Het is een Dag van Opstanding, waarop de geestelijk doden tot nieuw leven worden gewekt, de werkelijkheid van de goddelijke religies opnieuw wordt gevestigd en ‘een nieuwe hemel en een nieuwe aarde’ verschijnen.

Maar in de natuur brengt de lente niet alleen de groei en het ontwaken van nieuw leven teweeg, maar ook vernietiging en opruiming van alles wat oud is en heeft afgedaan, want dezelfde zon die de bloemen doet ontluiken en de knoppen aan de bomen doet uitbotten, veroorzaakt ook het vergaan en de ontbinding van wat dood en nutteloos is. Hij maakt het ijs los en doet de sneeuw smelten, geeft aan de vloed en de storm vrij spel, waardoor de aarde gezuiverd en gereinigd wordt. Zo is het ook in de geestelijke wereld. De geestelijke zonneschijn veroorzaakt een zelfde beroering en verandering. Zo is de Dag van de Opstanding tevens de Dag des Oordeels, waarin met vervalsingen en nabootsingen van de waarheid, versleten denkbeelden en gewoonten voorgoed wordt afgerekend; waarin de sneeuw en het ijs van vooroordeel en bijgeloof, die zich in het winterseizoen hebben opgehoopt, smelten en de lange tijd bevroren krachten worden vrijgemaakt, zodat zij de wereld kunnen overstromen met nieuw leven.

De zending van Bahá’u’lláh


Bahá’u’lláh heeft duidelijk en herhaaldelijk verklaard de langverwachte Opvoeder en Leraar van alle volkeren te zijn, het medium van een wonderbare genade, die alle vorige uitstortingen zou overtreffen en waarin alle vorige godsdienstvormen zouden opgaan, zoals rivieren in de zee uitmonden. Hij legde een krachtig fundament voor de eenheid in de gehele wereld en luidde daarmee dat glorierijke tijdperk in van vrede op aarde, een welbehagen in de mensen, dat door profeten is voorzegd en door dichters is bezongen.

Onderzoek naar de waarheid, de eenheid der mensheid, de eenheid van godsdiensten, rassen en volkeren, van Oost en West, het samengaan van godsdienst en wetenschap, de opheffing van vooroordeel en bijgeloof, de gelijkwaardigheid van man en vrouw, de vestiging van gerechtigheid en rechtvaardigheid, de oprichting van een internationaal hooggerechtshof, het instellen van een wereldhulptaal en verplichte opvoeding – deze en vele andere leringen werden door de pen van Bahá’u’lláh in de tweede helft van de negentiende eeuw in talrijke boeken en brieven geopenbaard, waarvan er verscheidene gericht waren aan de koningen en heersers van de wereld. Zijn boodschap, uniek in omvang en strekking, stemt op wonderbaarlijke wijze overeen met de tekenen en noden van deze tijd. Nooit tevoren had de mensheid te kampen gehad met nieuwe vraagstukken zó dreigend en ingewikkeld als nu. Nooit tevoren waren de voorgestelde oplossingen zo talrijk en zo tegenstrijdig. Wellicht bestond er nooit tevoren zo’n algemene en zo’n dringende behoefte aan een grote wereldleraar. Misschien werd nooit tevoren de komst van zo’n leraar zo zeker en zo algemeen verwacht.



Vervulling van de profetieën


‘Abdu’l-Bahá schrijft:

Toen Christus tweeduizend jaar geleden verscheen, hadden de joden met verlangen zijn komst afgewacht en iedere dag met tranen in de ogen gebeden: “O God, verhaast de Openbaring van de Messias.” Toch loochenden zij de Zon der Waarheid en stonden met de grootste vijandigheid tegen Hem op toen Deze werkelijk verrees. Tenslotte kruisigden zij deze goddelijke Geest, het Woord van God en noemden Hem Beëlzebub, de boze, zoals in het Evangelie beschreven is. De reden hiervoor was dat zij zeiden: “De openbaring van Christus zal, volgens de duidelijke tekst van de Torah, worden bevestigd door bepaalde tekenen; zolang deze tekenen niet zijn verschenen, is een ieder die verklaart een Messias te zijn, een bedrieger. Een van deze tekenen is, dat de Messias van een onbekende plaats zal komen. Wij allen kennen het huis van deze man in Nazareth en kan er iets goeds uit Nazareth komen? Het tweede teken is, dat Hij met een ijzeren staf zal heersen. Dit betekent, dat Hij het zwaard zal dragen, doch deze Messias heeft zelfs geen houten staf. Een andere voorwaarde is, dat Hij op de troon van David moet zitten en Davids heerschappij moet bevestigen. Maar deze man heeft geen troon, ja zelfs niet een mat om op te zitten. Een andere voorwaarde is dat Hij de wetten van de Torah zal verbreiden, maar integendeel, deze man heeft ze afgeschaft, heeft zelfs de sabbatdag verbroken, ofschoon duidelijk in de Torah staat vermeld dat wie aanspraak maakt op de rang van Profeet en wonderen verricht en de sabbatdag verbreekt, ter dood moet worden gebracht. Een ander teken is, dat tijdens Zijn bewind gerechtigheid zo ver doorgedrongen zal zijn, dat rechtschapenheid en goede daden uit de wereld van de mens zich tot de dierenwereld zullen uitstrekken; de slang en de muis zullen samen een hol delen, de adelaar en de patrijs één nest, de leeuw en de gazelle zullen in één weide wonen en de wolf en de geit zullen uit één bron drinken. Toch zien wij hoe ongerechtigheid en tirannie in Zijn tijd zo toegenomen zijn, dat ze Hem hebben gekruisigd. Een andere voorwaarde is, dat in de dagen van de Messias de Joden voorspoed zullen genieten en over alle volkeren der wereld zullen zegevieren, hoewel ze in de uiterste vernedering en knechtschap in het Romeinse Keizerrijk leven. Hoe kan dit dan de Messias zijn die beloofd is in de Torah?”

Zo verzetten zij zich tegen de Zon der Waarheid, ofschoon Hij inderdaad de Geest Gods was, die in de Torah was beloofd. Daar zij de juiste uitleg van de tekenen niet wisten, kruisigden zij het Woord Gods. De bahá’ís menen dat de vermelde tekenen wel werkelijkheid zijn geworden in de Manifestatie van Christus, hoewel niet in de zin zoals de joden begrepen hadden, daar de beschrijving in de Torah zinnebeeldig is. Eén van de tekenen is bijvoorbeeld soevereiniteit. De bahá’ís zeggen dat de soevereiniteit van Christus een hemelse, goddelijke, eeuwigdurende soevereiniteit is en geen Napoleontische heerschappij, die na korte tijd verdwijnt. Immers, deze soevereiniteit van Christus werd bijna tweeduizend jaar geleden gesticht en toch duurt zij nog voort en dit Heilige Wezen zal tot in alle eeuwigheid op een eeuwigdurende troon zetelen.

Zo zijn ook alle andere tekenen kenbaar gemaakt, maar de joden hebben ze niet begrepen. Ofschoon er bijna twintig eeuwen zijn voorbijgegaan sedert Christus met goddelijke heerlijkheid verscheen, wachten de joden nog steeds op de komst van de Messias. Zij menen gelijk te hebben en houden Christus voor een valse profeet.4


Hadden de joden zich tot Christus gewend, dan zou Hij hun de ware betekenis van de profetieën die op Hem betrekking hadden, hebben uitgelegd. Laten wij uit hun voorbeeld leren. Laten wij, alvorens te concluderen dat de profetieën over de Manifestatie van de te verwachten Leraar niet zijn vervuld, ons keren tot dat wat Bahá’u’lláh zelf betreffende hun uitlegging heeft geschreven, aangezien vele van de profetieën naar wij weten ‘verzegelde’ uitspraken zijn en de ware Opvoeder de enige is die de zegels kan verbreken en de ware betekenis, in een schat van woorden verborgen, kan tonen.

Bahá’u’lláh heeft veel geschreven ter verklaring van de oude profetieën, maar Hij is hiervan niet afhankelijk voor het bewijs van Zijn rang van Profeet. De zon is zijn eigen bewijs voor allen die waarnemingsvermogen bezitten. Wanneer hij opgaat hebben wij geen oude voorspellingen nodig om er zeker van te zijn dat Hij schijnt. Zo is het ook met de Manifestatie van God wanneer Hij verschijnt. Al zouden alle vroegere profetieën vergeten zijn, Hijzelf zou toch het overtuigende en afdoende bewijs zijn voor allen, die een open en ontvankelijke geest bezitten.



Bewijzen voor de rang van profeet


Bahá’u’lláh eist van niemand Zijn beweringen en tekenen blindelings aan te nemen. Integendeel, Hij waarschuwde nadrukkelijk tegen een blind aannemen van gezag en Hij drong bij allen erop aan ogen en oren te openen en zelf onafhankelijk en onbevreesd te oordelen, teneinde de waarheid te leren kennen. Hij eiste het meest grondige onderzoek en hield zich nooit schuil, doch gaf als de hoogste bewijzen van Zijn rang van Profeet, Zijn woorden en werken en hun invloed op het leven en karakter der mensen. De door Hem aangegeven maatstaf is dezelfde als die van Zijn grote voorgangers. Mozes zei:
Als een profeet zegt te spreken in de naam van de Heer, maar zijn woorden komen niet uit en er gebeurt niets, dan is dat geen profetie van de Heer geweest. Heb geen ontzag voor een profeet die zich dat aanmatigt.

Deuteronomium 18:22.


Christus gaf Zijn maatstaf even duidelijk en beriep zich erop als een bewijs voor Zijn eigen aanspraak. Hij zei:
Pas op voor valse profeten, die in schaapskleren op u afkomen maar eigenlijk roofzuchtige wolven zijn. Aan hun vruchten zult u hen herkennen. Men plukt toch geen druiven van doornstruiken of vijgen van distels? Zo draagt elke goede boom goede vruchten, maar een slechte boom draagt slechte vruchten. Een goede boom kan geen slechte vruchten dragen, evenmin als een slechte boom goede vruchten dragen kan.

Matteüs 7:15-18.


In de volgende hoofdstukken zullen wij trachten vast te stellen of Bahá’u’lláh’s aanspraak op de rang van Profeet met het aanleggen van deze maatstaf staat of valt, of de dingen waarvan Hij heeft gesproken zijn geschied en uitgekomen en of Zijn vruchten goed of kwaad zijn geweest. Met andere woorden of Zijn profetieën zijn vervuld en Zijn wetten worden opgevolgd en of Zijn levenswerk heeft bijgedragen tot het opvoeden en verheffen van de mensheid en de verbetering van de zeden of tot het tegenovergestelde.

Moeilijkheden bij het onderzoek


Er zijn natuurlijk moeilijkheden op de weg van de mens die de waarheid tracht te vinden omtrent dit Geloof. Evenals alle grote zedelijke en geestelijke hervormingen is ook het Bahá’í-geloof schandelijk onjuist voorgesteld. Over de gruwelijkheid van de vervolgingen en van het lijden van Bahá’u’lláh en Zijn Volgelingen zijn vriend en vijand het eens. Over de waarde van het geloof echter en het karakter van de Stichters lopen de verklaringen van gelovigen en van tegenstanders uiteen. Het is net als ten tijde van Christus. De kruisiging van Jezus, de vervolging en het martelaarschap van Zijn volgelingen staan zowel voor christelijke als voor joodse geschiedschrijvers vast, maar terwijl de gelovigen zeggen, dat Christus de leer van Mozes en de profeten heeft vervuld en verder heeft ontwikkeld, verklaren de tegenstanders, dat Hij de wetten en geboden heeft verbroken en daarvoor ter dood gebracht moest worden.

In de godsdienst, evenals in de wetenschap, openbaart de waarheid haar geheimen slechts aan de nederige en eerbiedige zoeker, die bereid is elk vooroordeel en elk bijgeloof opzij te zetten en alles wat hij bezit te verkopen, om die ene kostbare parel te kunnen bemachtigen. Om het Bahá’í-geloof in zijn volle betekenis te begrijpen moeten wij het bestuderen met oprechte en onzelfzuchtige toewijding aan de waarheid, volhardend in het onderzoek en vertrouwend op goddelijke leiding. In de geschriften van zijn Stichters zullen wij de sleutel vinden tot de geheimen van deze grote, geestelijke opleving en de uiteindelijke maatstaf voor haar waarde. Helaas liggen hier weer moeilijkheden op de weg van de zoeker naar waarheid, die onbekend is met de Perzische en Arabische taal, waarin de leer is geschreven. Slechts een deel van de geschriften is in het Engels vertaald en een aantal vertalingen dat reeds het licht heeft gezien laat te wensen over, zowel wat nauwkeurigheid als wat stijl betreft. Maar niettegenstaande de vaak onvolmaakte en gebrekkige wijze waarop geschiedkundige verhalen en andere werken over het geloof vertaald zijn, steken de grote waarheden, die de machtige en hechte grondslagen van dit Geloof vormen, als bergen uit boven de nevelen van onzekerheid.5



Doel van het boek


In de volgende hoofdstukken zal getracht worden om voorzover mogelijk de treffende punten van de geschiedenis en vooral die van de leer van het Bahá’í-geloof openlijk en onbevooroordeeld te schilderen, zodat de lezers in staat gesteld worden zich een eigen oordeel te vormen over hun belang en er misschien door worden bewogen dieper in het onderwerp door te dringen.

Het zoeken naar de waarheid is, hoe belangrijk het ook moge zijn, niet het uiteindelijk doel van het leven. De waarheid is geen dood ding dat, wanneer het gevonden is, in een museum moet worden geplaatst en, voorzien van een etiket, gecatalogiseerd, tentoongesteld, droog en onvruchtbaar daar achtergelaten moet worden. De waarheid is levend, moet wortel schieten in de harten der mensen en vrucht dragen in hun leven, voordat de mensen de volle beloning voor hun zoeken oogsten.

Het werkelijke doel van het verspreiden van de kennis van een profetische openbaring is dan ook, dat degenen die van de waarheid ervan overtuigd raken, er toe overgaan haar beginselen in praktijk te brengen, ‘het leven te leiden’, de blijde mare te verspreiden en zo de komst te verhaasten van die gezegende dag, waarop Gods wil zal geschieden op aarde zoals in de hemel.

1   2   3   4   5   6   7   8   9   ...   17


Verilənlər bazası müəlliflik hüququ ilə müdafiə olunur ©atelim.com 2016
rəhbərliyinə müraciət