Ana səhifə

J. E. Esslemont Bahá’u’lláh en het Nieuwe Tijdperk


Yüklə 0.88 Mb.
səhifə3/17
tarix27.06.2016
ölçüsü0.88 Mb.
1   2   3   4   5   6   7   8   9   ...   17

Hoofdstuk 2



De Báb, de Voorloper

Voorwaar, de verdrukker heeft de Geliefde der werelden gedood, opdat hij hierdoor het licht van God onder Zijn schepselen kon uitdoven en het mensdom van de stroom van het hemelse leven kon afhouden in de dagen zijns Heren, de Genadige, de Milddadige.

Bahá’u’lláh, Tablet to Ra’ís

Geboorteplaats van de nieuwe openbaring


Perzië, de bakermat van de Bahá’í-openbaring, neemt een unieke plaats in de wereldgeschiedenis in. Ten tijde van zijn vroegere grootheid was het een ware koning onder de naties, ongeëvenaard in beschaving, macht en praal. Het schonk de wereld grote vorsten en staatslieden, profeten en dichters, filosofen en kunstenaars. Zoroaster, Cyrus en Darius, Ḥáfiẓ en Firdawsí, Sa‘dí en ‘Umar Khayyám zijn slechts enkele van zijn vele beroemde zonen. Zijn handwerkslieden waren onovertroffen in hun bekwaamheid, zijn tapijten waren onvergelijkelijk mooi, zijn stalen zwaarden ongeëvenaard, zijn aardewerk wereldberoemd. Overal in het Nabije en Midden-Oosten heeft het sporen van zijn roemrucht verleden nagelaten.

Maar in de achttiende en negentiende eeuw bevond het land zich helaas in een betreurenswaardige staat van verval. Het scheen of zijn vroegere roem voorgoed verloren was gegaan. De regering was corrupt en had met zware financiële moeilijkheden te kampen, sommige regeerders waren zwak, anderen monsters van wreedheid. De priesters waren fanatiek en onverdraagzaam, het volk was bijgelovig en onwetend. De meesten van hen behoorden tot de sjia-islam6, maar er waren ook veel aanhangers van Zoroaster, Mozes en Christus en van verschillende elkaar bestrijdende sekten. Zij allen verklaarden volgelingen te zijn van een van deze grote wereldleraren door wie zij opgeroepen werden om één God te aanbidden en in liefde en eendracht te leven. Desondanks meden, haatten en verachtten zij elkaar, terwijl de ene groepering de andere als onrein, als honden of heidenen betitelde. Men schaamde zich hoegenaamd niet om elkaar te vervloeken en te verwensen. Het was voor een jood of een zoroastriër gevaarlijk op een regenachtige dag op straat te lopen, want als hij met zijn natte kleren een moslim zou aanraken, had hij daardoor de moslim verontreinigd en liep hij de kans voor deze belediging met zijn leven te boeten. Nam een moslim geld aan van een jood, zoroastriër of christen dan moest hij het eerst wassen, voordat hij het in zijn zak kon steken. Als een jood zag, dat zijn kind een glas water aan een arme mohammedaanse bedelaar gaf, sloeg hij het kind het glas uit de hand, want in plaats van vriendelijkheid moesten alleen vervloekingen aan ongelovigen ten deel vallen. De moslims zelf waren verdeeld in talloze sekten die onderling een bittere en verwoede strijd streden. De zoroastriërs mengden zich meestal niet in deze wederzijdse geschillen, maar leefden apart in gemeenschappen en weigerden zich met hun landgenoten van een ander geloof in te laten.

Zowel op maatschappelijk als godsdienstig gebied heerste een hopeloze toestand van verval. De opvoeding werd verwaarloosd. Westerse wetenschap en kunst werden beschouwd als onrein en in strijd met de godsdienst. De gerechtigheid was een bespotting geworden. Roof en plundering waren dagelijkse verschijnselen. De wegen waren slecht en onveilig voor reizigers. Sanitaire voorzieningen werden schandelijk verwaarloosd.

En toch was, ondanks dit alles, het licht van geestelijk leven niet uitgedoofd in Perzië. Hier en daar kon men temidden van overheersende belangstelling voor wereldse zaken en bijgeloof, nog heilige zielen vinden en menig hart bleef hunkeren naar God, zoals toentertijd de harten van Anna en Simeon, voordat Christus verscheen. Velen verwachtten met vurig verlangen de komst van een beloofde Boodschapper van God, waarvoor naar zij geloofden de tijd rijp was. Zo was de toestand in Perzië toen de Báb, de Heraut van een nieuw tijdperk, het gehele land met Zijn boodschap in beroering bracht.



Jeugd


Mírzá ‘Alí Muḥammad, die later de titel aannam van de Báb (Poort), werd op 20 oktober 18197 in Shíráz geboren, in het zuiden van Perzië. Hij was een siyyid, dat wil zeggen een afstammeling van de Profeet Mohammed. Kort na Zijn geboorte stierf Zijn vader, een bekend koopman, en werd de Báb aan de zorg van een oom van moederszijde toevertrouwd, een koopman uit Shíráz door wie Hij werd grootgebracht. Als kind leerde Hij lezen en ontving Hij de gebruikelijke elementaire opvoeding.8 Op vijftienjarige leeftijd ging Hij in de handel, eerst bij Zijn voogd en daarna bij een andere oom, die in Búshihr aan de kust van de Perzische Golf woonde.

Als jongeling stond Hij niet alleen bekend om Zijn schoonheid en innemendheid, maar ook om Zijn buitengewoon vroom en edel karakter. Hij hield zich strikt aan het gebed en de vasten en andere voorschriften van het islamitische Geloof en gehoorzaamde niet alleen aan de letter, doch leefde geheel naar de geest van de leer van de Profeet. Hij trouwde toen Hij ongeveer tweeëntwintig jaar was. Uit dit huwelijk werd één zoon geboren die heel jong stierf, in het jaar dat de Báb Zijn boodschap in het openbaar verkondigde.



Verkondiging


Hij was vijfentwintig jaar toen Hij, gehoor gevend aan de roepstem van God, verklaarde dat “God, de Verhevene, Hem had uitverkoren tot de waardigheid van de Báb.”
In A Traveller’s Narrative9 lezen wij:

Wat Hij met de benaming ‘Báb’ bedoelde was dit: dat Hij het kanaal was voor de uitstorting van genade door een grote Figuur die nog verborgen was achter de sluier van heerlijkheid, die de bezitter was van ontelbare en onbegrensde volmaaktheden en door Wiens wil Hij zich bewoog en aan Wiens liefde Hij zich vastklemde.



A Traveller’s Narrative, blz. 3.
In die dagen leefde het geloof in een op handen zijnde verschijning van een goddelijke Boodschapper vooral heel sterk bij een sekte die bekend stond als de shaykhí’s. Het was aan een vooraanstaand geestelijke van deze sekte, Mullá Ḥusayn Bushrú’í geheten, dat de Báb het eerst Zijn zending bekend maakte. Het precieze ogenblik van deze verkondiging wordt in de Bayán, één van de geschriften van de Báb, aangegeven als: twee uur en elf minuten na zonsondergang op de vooravond van de vijfde dag van de maand Jamádíyu’l-Avval, 1260 A.H.10 ‘Abdu’l-Bahá werd in diezelfde nacht geboren, maar het juiste uur van zijn geboorte is niet bekend.

Na enige dagen van ernstig onderzoek en studie was Mullá Ḥusayn er vast van overtuigd dat de door de sjiieten lang verwachte Boodschapper inderdaad was verschenen. Zijn vurig enthousiasme over deze ontdekking werd spoedig door enkele van zijn vrienden gedeeld. Weldra nam de meerderheid van de shaykhí’s de Báb aan, en werden zij onder de naam bábís bekend. Al spoedig verspreidde de roem van de jonge Profeet zich als een lopend vuur door het hele land.



Groei van de bábí-beweging


De eerste achttien discipelen van de Báb, met Hemzelf als negentiende, werden ‘Letters van de Levende’genoemd. Hij zond deze discipelen naar verschillende delen van Perzië en Turkistán om het nieuws van Zijn komst te verspreiden. Ondertussen maakte Hij zelf een bedevaart naar Mekka, waar Hij in december 1844 aankwam en in het openbaar Zijn zending bekend maakte. Bij Zijn terugkeer naar Búshihr veroorzaakte de verkondiging dat Hij de Báb was, grote opwinding. Het vuur van Zijn welsprekendheid, het wonderbaarlijke van Zijn met grote snelheid geopenbaarde, geïnspireerde geschriften, Zijn buitengewone wijsheid en kennis, Zijn moed en ijver als hervormer wekten de grootste geestdrift op bij Zijn volgelingen, maar veroorzaakten een even grote ontsteltenis en vijandigheid onder de orthodoxe moslims. De sjiietische geestelijken wezen Hem met heftigheid af en overreedden de gouverneur van Fárs, Ḥusayn Khán, een fanatiek en tiranniek heerser, de nieuwe ketterij de kop in te drukken. Toen begon voor de Báb een lange reeks van gevangennemingen, verbanningen, ondervragingen voor gerechtshoven, geselingen en onwaardige behandelingen, die pas met Zijn marteldood in 1850 tot een einde kwamen.

De aanspraken van de Báb


De vijandigheid, opgewekt door Zijn aanspraak op de titel van Báb verdubbelde, toen de jonge hervormer bovendien nog verklaarde, dat Hij de Mihdí was, wiens komst Mohammad had voorspeld. De sjiieten vereenzelvigden deze Mihdí met de twaalfde Imám11, die volgens overlevering ongeveer duizend jaar geleden op geheimzinnige wijze uit de gezichtskring van de mensen was verdwenen. Zij geloofden, dat

hij nog in leven was en weer in hetzelfde lichaam zou verschijnen. Zij legden de profetieën aangaande zijn heerschappij, roem en veroveringen en de ‘tekenen’ van zijn komst even letterlijk uit als de joden ten tijde van Christus gelijkluidende profetieën over de Messias uitlegden. Zij verwachtten dat hij zou verschijnen, bekleed met aardse macht en gesteund door een overweldigend groot leger, dat hij zijn openbaring bekend zou maken, dat hij de doden weer tot leven zou roepen, enzovoort. Omdat deze tekenen niet verschenen, verwierpen de sjiieten de Báb met dezelfde woede en minachting die de joden tegen Jezus aan de dag legden. De bábís daarentegen gaven aan vele profetieën een symbolische uitleg. Zij beschouwden de soevereiniteit van de Beloofde, gelijk die van de ‘Man van Smarten’ uit Galilea, als een mystieke soevereiniteit; Zijn heerlijkheid als een geestelijke, geen aardse heerlijkheid; Zijn veroveringen als veroveringen over de steden der mensenharten. Zij vonden overvloedige bewijzen voor de aanspraken van de Báb in Zijn wonderbaarlijk leven en Zijn leer, Zijn onwankelbaar geloof, Zijn onoverwinnelijke standvastigheid en Zijn macht om hen die in het graf van dwaling en onwetendheid verkeerden, tot een nieuw geestelijk leven op te wekken.



Maar de Báb maakte er niet alleen aanspraak op de Mihdí te zijn, Hij nam ook de heilige titel aan van ‘Nuqṭiyiúlá’ of ‘Eerste Punt’. Dit was de titel die Mohammed zelf van Zijn volgelingen had gekregen. Zelfs de imáms waren in vergelijking met het ‘Punt’ van ondergeschikte rang; van Hem ontvingen zij hun bezieling en macht. Met het aannemen van deze titel maakte de Báb er aanspraak op, net als Mohammed tot de grote godsdienststichters te behoren en om deze reden werd Hij door de sjiieten beschouwd als een bedrieger, evenals Mozes en Jezus in Hun tijd bedriegers werden genoemd. Hij voerde zelfs een nieuwe kalender in, herstelde het zonnejaar weer in ere en gaf als begin van het nieuwe tijdperk aan het jaar waarin Hij Zijn Zending verkondigde.

Toenemende vervolgingen


Tengevolge van deze verklaringen van de Báb en door de alarmerende snelheid waarmee mensen van alle klassen en standen, rijken en armen, geleerden en ongeletterden gretig op Zijn leer ingingen, werd de onderdrukking steeds wreder en onverbiddelijker. Huizen werden geplunderd en verwoest. Vrouwen werden gevangen genomen en weggevoerd. In Teheran, Fárs, Mázindarán en andere plaatsen werden talrijke gelovigen ter dood gebracht. Velen werden onthoofd, opgehangen, uit kanonnen afgeschoten, verbrand of in stukken gehouwen. Niettegenstaande alle pogingen tot onderdrukking groeide de beweging. Ja, zelfs nam de overtuiging van de gelovigen door deze onderdrukking toe, want hierdoor gingen vele profetieën over de komst van de Mihdí letterlijk in vervulling. Zo lezen wij in een overlevering, door Jábir opgetekend en door de sjiieten als authentiek beschouwd:
In hem zal de volmaaktheid van Mozes zijn, de liefde van Jezus en het geduld van Job; zijn heiligen zullen in zijn tijd worden vernederd en hun hoofden als geschenken worden uitgewisseld, zoals de hoofden van de Turk en de Deylamiet; zij zullen verslagen en verbrand worden en angstig, bevreesd en terneergeslagen zijn; de aarde zal zich met hun bloed kleuren en geweeklaag zal onder hun vrouwen zijn; deze zijn inderdaad mijn heiligen.

The New History of the Báb, blz. 132.

Martelaarschap van de Báb


Op 9 juli 185012 werd de Báb op éénendertig jarige leeftijd het slachtoffer van de fanatieke woede van Zijn vervolgers. Met een getrouwe, jeugdige volgeling, Aqá Muḥammad ‘Alí die hartstochtelijk gesmeekt had Zijn martelaarschap te mogen delen, werd Hij naar het schavot geleid op het oude kazerneplein in Tabríz. Ongeveer twee uren voor het middaguur werden de twee mannen aan touwen onder de oksels opgehangen op zodanige wijze dat het hoofd van Muḥammad ‘Alí tegen de borst van zijn geliefde Meester rustte. Een regiment Armeense soldaten was opgesteld en kreeg bevel te vuren. Prompt weerklonken de salvo’s, maar toen de rook optrok, bleken de Báb en Zijn metgezel ongedeerd te zijn. De kogels hadden slechts de touwen doorgeschoten, zodat zij ongedeerd op de grond waren gevallen. De Báb had zich naar een nabijgelegen vertrek begeven, waar men Hem met een van Zijn vrienden in gesprek vond. Tegen het middaguur werden zij opnieuw opgehangen. De Armeniërs, die de uitwerking van hun schoten als een wonder beschouwden, weigerden opnieuw te vuren, zodat een ander regiment soldaten moest verschijnen, dat schoot toen het bevel werd gegeven. Deze keer misten de kogels hun doel niet. De lichamen van de beide slachtoffers waren met kogels doorzeefd en gruwelijk verminkt, ofschoon hun gezichten nagenoeg ongeschonden waren gebleven.

Door deze lage daad werd het kazerneplein van Tabríz tot een tweede Golgotha. De vijanden van de Báb genoten een schuldig gevoel van triomf, omdat zij dachten dat die gehate boom van het bábí-geloof nu bij de wortels was geveld en zijn volkomen uitroeiing gemakkelijk zou zijn! Maar deze triomf was van korte duur! Zij beseften niet, dat de Boom der Waarheid door geen enkele door mensenhanden gemaakte bijl kan worden geveld. Zij konden niet weten dat juist deze misdaad het middel was om grotere levenskracht aan het Geloof te geven. Het martelaarschap van de Báb was de vervulling, Zijn meest geliefkoosde wens, en bezielde Zijn volgelingen met grotere ijver. Zo groot was het vuur van hun geestelijke bezieling, dat de snijdende wind van de vervolging het slechts hoger deed opvlammen. Hoe meer gepoogd werd het vuur te doven, des te hoger laaiden de vlammen op.



Graf op de berg Karmel


Na de dood van de Báb werd Zijn lichaam met dat van Zijn getrouwe metgezel buiten de stadsmuur geworpen. In de tweede nacht werden de lichamen door enige bábís gered, en na vele jaren op geheime plaatsen in Perzië verborgen te zijn gehouden, werden zij uiteindelijk onder grote gevaren en moeilijkheden naar het Heilige Land overgebracht. Daar werden ze bijgezet in een graftombe, prachtig gelegen op de helling van de berg Karmel, niet ver van de grot van Elia en slechts enkele kilometers van de plaats waar Bahá’u’lláh Zijn laatste jaren doorbracht en waar nu Zijn stoffelijk overschot rust. Van de duizenden pelgrims uit alle delen der wereld, die eer komen bewijzen aan het Heilige Graf van Bahá’u’lláh, zal geen enkele verzuimen ook een gebed uit te spreken bij het graf van Zijn toegewijde voorloper, de Báb.

Geschriften van de Báb


Het aantal Geschriften van de Báb is zeer omvangrijk en de snelheid, waarmee Hij zonder studie of overpeinzing uitgebreide commentaren, grondige uitleggingen of welsprekende gebeden schreef, werd als één der bewijzen van Zijn goddelijke inspiratie beschouwd.

De betekenis van Zijn vele Geschriften is in het kort samengevat als volgt:


Enkele hiervan (de Geschriften van de Báb) waren verklaringen en vertolkingen van verzen uit de Koran; andere waren gebeden, leerredes en toespelingen op de ware betekenis van passages; er waren ook waarschuwingen, vermaningen en verhandelingen over de verschillende delen van de leer der goddelijke eenheid… aanmoedigingen tot verbetering van het karakter en onthechting van wereldse zaken en vertrouwen op de ingevingen van God. Maar tot de kern en het doel van Zijn werken behoorden de lofzangen en beschrijvingen van die Werkelijkheid die spoedig zou verschijnen en die Zijn enig doel, Zijn vurigste wens was. Want Hij beschouwde zichzelf als de voorbode van een blijde tijding en Zijn ware wezen slechts als middel voor de komst van de grotere volmaaktheden van die Ene. Inderdaad loofde Hij Hem bij dag en bij nacht, en voortdurend wees Hij er al Zijn volgelingen met zo’n nadruk op dat zij Zijn komst moesten verwachten, dat Hij in Zijn Geschriften verklaart: “Ik ben een letter uit dat meest machtige Boek en een dauwdruppel uit die onbegrensde Oceaan. Wanneer Hij zal verschijnen zullen Mijn ware wezen, Mijn geheimen, raadselen en toespelingen duidelijk worden; het embryo van deze godsdienst zal zich door alle fasen van bestaan en groei ontwikkelen, de staat van de ‘schoonste vorm’ bereiken en getooid worden met de mantel van ‘gezegend zij God, de volmaakte Schepper.’”… en Hij gloeide zó met Zijn vuur, dat de gedachte aan Hem als een heldere kaars Zijn duistere nachten in het fort Máh-Kú verlichtte en de gedachtenis aan Hem Zijn trouwste metgezel was in de strenge gevangenis van Chihríq. Hierdoor werd Zijn geest bevrijd; Hij was dronken van Zijn wijn en iedere gedachte aan Hem vervulde Hem met vreugde.

A Traveller’s Narrative, blz. 54.

Hij, Die door God geopenbaard zal worden


Men heeft de Báb vergeleken met Johannes de Doper, maar Zijn rang is niet alleen die van heraut of voorloper, de Báb is zelf een Manifestatie van God, de Stichter van een onafhankelijke godsdienst, hoe kort die ook mocht bestaan. De bahá’ís beschouwen de Báb en Bahá’u’lláh beiden als de Stichters van hun geloof. De volgende woorden van Bahá’u’lláh getuigen van deze waarheid:
Dat slechts zo’n korte spanne tijds moet liggen tussen deze meest machtige, wondere Openbaring en Mijn vorige Manifestatie, is een geheim dat geen mens kan ontrafelen en een mysterie dat geen verstand kan doorgronden. Haar duur was reeds van te voren bepaald en geen mens zal de reden hiervan ontdekken, aleer hij heeft kennis genomen van de inhoud van Mijn Verborgen Boek.
In Zijn verwijzingen naar Bahá’u’lláh echter, toont de Báb de uiterste zelfverloochening door te verklaren, dat op de dag van ‘Hem, Die door God geopenbaard zal worden’:

Het beter is één vers van Hem te kunnen reciteren, dan duizend maal de Bayán (de Openbaring van de Báb).



A Traveller’s Narrative, blz. 349.
Hij achtte zich gelukkig alle beproevingen te verduren, indien Hij daardoor, hoe bescheiden ook, het pad kon effenen van ‘Hem, Die door God geopenbaard zal worden’ en Die, zoals Hij verklaarde, de enige bron van Zijn bezieling en het enige voorwerp van Zijn liefde was.

Opstanding, paradijs en hel


Een belangrijk gedeelte van de leer van de Báb wordt gevormd door Zijn uitleg van de termen: Opstanding, Dag des Oordeels, paradijs en hel. Met Opstanding wordt bedoeld, zei Hij, de verschijning van een nieuwe Manifestatie van de Zon der Waarheid. Het opwekken van de doden betekent het geestelijk doen ontwaken van hen die rusten in de graven van onwetendheid, onachtzaamheid en begeerte. De Dag des Oordeels is de Dag van de nieuwe Manifestatie; door het aannemen of het verwerpen van zijn Openbaring worden de schapen van de bokken gescheiden, want de schapen kennen de stem van de Goede Herder en volgen Hem. Het paradijs is de vreugde God te kennen en lief te hebben zoals Hij door Zijn Manifestatie is geopenbaard, waardoor de mens de hoogste volmaaktheid bereikt waartoe hij in staat is en na de dood toegang krijgt tot het Koninkrijk van God en het eeuwige leven.

De hel betekent eenvoudig het uitgesloten zijn van de kennis van God, met als gevolg dat de mens niet in staat is goddelijke volmaaktheid te bereiken en hij de eeuwige gunst verliest. Hij verklaarde nadrukkelijk, dat deze termen geen andere betekenis hebben en dat de heersende denkbeelden over de opstanding van het stoffelijk lichaam, een stoffelijke hemel en hel en dergelijke, slechts uit de verbeelding voortkomen. Hij leerde, dat er voor de mens een leven is na de dood en dat in dit volgende leven ontwikkeling naar een toestand van volmaaktheid onbegrensd is.



Sociale en ethische leringen


In Zijn Geschriften wijst de Báb er Zijn volgelingen op, dat zij zich moeten onderscheiden door broederliefde en eerbied voor de medemens. Kunsten en ambachten die tot nut van de mensheid zijn, moeten worden aangemoedigd. Elementair onderwijs moet algemeen zijn. In dit tijdperk van een nieuwe en wonderbare Godsbeschikking moet aan de vrouwen grotere vrijheid worden toegekend. De armen moeten uit de algemene middelen worden gesteund, maar bedelen is ten strengste verboden, evenals het gebruik van alcoholische dranken.

De ware bábí moet geleid worden door motieven van zuivere liefde en niet door de hoop op beloning, of de angst voor straf. Hij zegt in dit verband in de Bayán:


Aanbid God op zodanige wijze dat, indien u hiervoor met het Vuur zou worden beloond, dit geen verandering in uw aanbidding van Hem zal brengen. Indien u God aanbidt uit vrees, kunt u de drempel van Gods heiligheid niet naderen… Hetzelfde geldt wanneer u de blik gericht houdt op het paradijs en u met de hoop daarop aanbidt, want dan maakt u Gods schepping gelijkwaardig aan Hem.

Bábís of Persia, II, deel 21, blz. 931.

Lijden en overwinning


Deze laatste aanhaling toont de geest die het gehele leven van de Báb bezielde, God te kennen en lief te hebben, Zijn eigenschappen te weerspiegelen en de weg te bereiden voor Zijn volgende Manifestatie – dat was het enige doel van Zijn leven. Voor Hem had het leven geen verschrikkingen en de dood geen angel, want liefde had alle vrees uitgebannen terwijl het martelaarschap slechts de verrukking inhield van algehele onderwerping aan Zijn Geliefde.

Vreemd, dat deze reine en edele ziel, deze bezielde leraar van de goddelijke waarheid, deze toegewijde minnaar van God en van Zijn medemensen zo zou worden gehaat en ter dood worden gebracht door de geestelijken van Zijn tijd! Zeer zeker kon alleen onnadenkendheid of eigenzinnig vooroordeel de mensen blind hebben gemaakt voor het feit dat Hij inderdaad een Profeet was, een heilige Boodschapper Gods. Aardse grootheid en roem bezat Hij niet, maar hoe kan geestelijke macht en heerschappij anders worden bewezen dan doordat men in staat is onafhankelijk van alle aardse steun te zijn en alle aardse tegenstand te overwinnen, zelfs de krachtigste en kwaadaardigste? Hoe kan goddelijke liefde anders aan een ongelovige wereld worden getoond, dan door haar kracht om tot het uiterste de beproevingen van onheil en de pijlen van smart, de haat van vijanden en het verraad van huichelachtige vrienden te verdragen, en op serene wijze boven dit alles te staan en onverschrokken te blijven en zonder verbittering toch te kunnen vergeven en te zegenen?

De Báb heeft geleden en de Báb heeft gezegevierd. Duizenden hebben de oprechtheid van hun liefde voor Hem bewezen door hun leven en hun bezittingen in Zijn dienst te offeren. Koningen kunnen Hem met recht benijden om Zijn macht over de harten en het leven van de mensen. Bovendien is ‘Hij, Die door God geopenbaard zal worden’ verschenen, en Hij heeft de aanspraken van Zijn voorloper bevestigd, Zijn toewijding geprezen en Hem deelgenoot gemaakt van Zijn Heerlijkheid.

1   2   3   4   5   6   7   8   9   ...   17


Verilənlər bazası müəlliflik hüququ ilə müdafiə olunur ©atelim.com 2016
rəhbərliyinə müraciət