Ana səhifə

J. E. Esslemont Bahá’u’lláh en het Nieuwe Tijdperk


Yüklə 0.88 Mb.
səhifə17/17
tarix27.06.2016
ölçüsü0.88 Mb.
1   ...   9   10   11   12   13   14   15   16   17

Epiloog

Onder de bezielende leiding van Shoghi Effendi groeide het ledental van de bahá’í-zaak gestadig en werd de vestiging van het bestuursstelsel versterkt, zodat er in 1951 elf functionerende Nationale Geestelijke Raden waren. Toen begon de Behoeder de bestuursinstellingen op internationale schaal te ontwikkelen en benoemde de Internationale Bahá’í-raad, de voorloper van het Universele Huis van Gerechtigheid, en kort daarna de eerste groep Handen van de Zaak van God. Tot die tijd had Shoghi Effendi enkele hoogstaande bahá’ís postuum de rang van Hand van de Zaak verleend – één van hen was dr. John E. Esslemont – maar pas in 1951 achtte hij de tijd gekomen om deze belangrijke instelling volledig te ontwikkelen. Tussen 1951 en 1957 benoemde hij met korte tussenpozen tweeëndertig Handen, en hij vergrootte de omvang van hun activiteiten door de instelling van Hulpraden in alle werelddelen. Deze Hulpraden bestaan uit gelovigen die door de Handen worden benoemd om op te treden als hun afgevaardigden, hun assistenten en adviseurs. Zevenentwintig van deze Handen waren nog in leven toen de Behoeder overleed.

Door middel van vele brieven, waarvan sommige aan de bahá’ís van de hele wereld en andere aan gelovigen in bepaalde landen waren gericht, vergrootte de Behoeder het inzicht in de bahá’í-leringen, bouwde hij aan de bestuursinstellingen van het Geloof, leerde hij de gelovigen om die instellingen juist en doelmatig te gebruiken en zorgde hij er in 1937 voor dat de Amerikaanse bahá’í-gemeenschap begon met de uitvoering van het ‘goddelijk Plan’ voor de verbreiding van de Boodschap van Bahá’u’lláh. Dit goddelijk Plan werd door ‘Abdu’l-Bahá geopenbaard in enkele Tafelen die hij tijdens de Eerste Wereldoorlog schreef; het vormt het handvest voor de verbreiding van het Geloof.

In het kader van dit handvest werden verschillende onderrichtsplannen uitgevoerd, eerst op het westelijk halfrond, later ook in Europa, Azië, Australië en Afrika, totdat de Behoeder in 1953 de bahá’ís opriep tot een “tien jaar lange, wereldomvattende, geestelijke kruistocht” om het Geloof uit te dragen naar alle overige onafhankelijke staten en voornaamste gebiedsdelen van de wereld.

Tijdens een bezoek aan Londen in 1957, toen de kruistocht ongeveer halverwege was, stierf de Behoeder, uitgeput door zesendertig jaar onafgebroken arbeid.

Daar Shoghi Effendi geen opvolger had, werd het werk voor het Geloof na november 1957 gecoördineerd en geleid door de zevenentwintig Handen van de Zaak, tot aan de glorieuze voltooiing van de kruistocht in april 1963. Toen werd het eerste Universele Huis van Gerechtigheid gekozen door de leden van 56 Nationale Geestelijke Raden die in het Bahá’í-wereldcentrum in Haifa door de Handen van de Zaak waren bijeengeroepen.

Direct na deze historische verkiezing kwamen bahá’ís uit alle delen van de wereld in Londen bijeen op het eerste wereldcongres van het Geloof, om te herdenken dat honderd jaar geleden Bahá’u’lláh Zijn Verkondiging had gedaan in de Tuin van Riḍván, en om zich te verheugen in de verspreiding van het Geloof over de gehele wereld.

De hoogste instelling van het Geloof is thans het Universele Huis van Gerechtigheid, ingesteld door Bahá’u’lláh in Zijn Heiligste Boek, bekleed met de bevoegdheid wetten te maken betreffende alle zaken waarin niet is voorzien in de Bahá’í-geschriften en verzekerd van goddelijke leiding, volgens de uitdrukkelijke tekst van de heilige geschriften. ‘Abdu’l-Bahá heeft in zijn Testament de wijze bepaald waarop het Universele Huis van Gerechtigheid moet worden gekozen, omschrijft nauwkeurig de positie en de taken van dit lichaam en verklaart dat het onder de rechtstreekse leiding staat van de Báb en Bahá’u’lláh en dat allen zich tot deze instelling moeten wenden.

Het unieke en meest in het oog vallende kenmerk van het Bahá’í-geloof is het Verbond van Bahá’u’lláh, de fundering waarop alle instellingen van het Geloof zijn gebouwd en waarop zijn ontwikkeling is gebaseerd. Het unieke is, dat voor het eerst in de geschiedenis der religies, de Manifestatie van God in duidelijke en ondubbelzinnige taal voorzorgen heeft genomen voor de gezaghebbende vertolking van Zijn woord en een waarborg heeft gegeven voor de continuïteit van het goddelijk aangestelde gezag dat uit de bron van het Geloof voortkomt.

In vroegere godsdiensten is uitlegging van de Geschriften steeds een rijke bron van conflicten geweest. In Zijn Boek van het Verbond verleende Bahá’u’lláh Zijn oudste zoon, ‘Abdu’l-Bahá, de volmacht Zijn geschriften uit de leggen en Zijn Zaak te leiden. ‘Abdu’l-Bahá wees in zijn Testament zijn oudste kleinzoon Shoghi Effendi aan als Behoeder van het Geloof en als enige uitlegger van de Geschriften. Het Geloof kent geen priesterschap en niemand kan aanspraak maken op een speciale positie of leiding. Het gezag berust bij de instellingen die zijn opgericht overeenkomstig de bepalingen in de Bahá’í-geschriften.

Dank zij deze unieke voorziening is het Geloof van Bahá’u’lláh steeds beschermd gebleven tegen afscheiding, tegen schade door onbevoegd leiderschap en bovenal tegen het insluipen van door mensen gemaakte leringen en theorieën die in het verleden de eenheid van de godsdienst hebben aangetast. Het geopenbaarde woord van Bahá’u’lláh bleef zuiver en ongeschonden door de gezaghebbende uitleggingen ervan en zal gedurende deze Beschikking de onbedorven en onvergankelijke bron van geestelijk leven voor de mensheid zijn.

In 1968 heeft het Universele Huis van Gerechtigheid voorzieningen getroffen voor de toekomstige uitvoering van de speciale taken ten aanzien van bescherming en verspreiding van het Geloof, die toen nog berustten bij de Handen van de Zaak, door de oprichting van Continentale Colleges van Raadgevers. Elk College bestaat uit een aantal Raadgevers die zijn benoemd door het Universele Huis van Gerechtigheid, en zij werkten nauw samen met de Handen van de Zaak van God.80 Het benoemen van en leiding geven aan de Hulpraden is nu de taak van het College van Raadgevers. In juni 1973 stelde het Universele Huis van Gerechtigheid in het Heilige Land een Internationaal Onderrichtscentrum in en wees het als voornaamste taken toe het coördineren, stimuleren en leiden van de werkzaamheden van de Continentale Colleges van Raadgevers en het optreden als verbinding tussen hen en het Universele Huis van Gerechtigheid.

De Behoeder had al geschreven over toekomstige, wereldomvattende onderrichtsplannen die zouden worden uitgevoerd onder leiding van het Universele Huis van Gerechtigheid. Het eerste hiervan, een Negenjarenplan, werd in 1964 gelanceerd. Dit werd gevolgd door een Vijfjarenplan (1974-1979), een Zesjarenplan (1979-1986), een Zesjarenplan (1986-1992), een Driejarenplan (1993-1996), een Vierjarenplan (1996-2000), een Twaalfmaandenplan (2000-2001) en vijfjarenplannen vanaf 2001. De bahá’ís zijn nu energiek bezig met de uitvoering van een Vijfjarenplan dat is opgezet om de groei van het Geloof in de hele wereld te vergroten en te consolideren.

Nu, in 2009, is het Bahá’í-geloof wereldwijd gevestigd in 189 onafhankelijke staten en 46 gebiedsdelen. Er wonen ongeveer 5 miljoen bahá’ís in meer dan 116.000 plaatsen over de gehele wereld en er zijn 179 Nationale Geestelijke Raden. Bahá’í-literatuur is vertaald in meer dan 800 verschillende talen. In Chili start binnenkort de bouw van de negende bahá’í-tempel.



Het meest bemoedigend is de reactie van de volken in Afrika, India, Zuidoost-Azië en Latijns Amerika, waar grote groepen het Geloof aannemen. Hierdoor is een nieuw stadium bereikt in de ontwikkeling van de bestuurlijke en sociale activiteiten van de bahá’í-wereldgemeenschap.


Literatuur



Abdu’l-Bahá. ‘Abdu'l-Bahá in London, Bahá’í Publishing Trust, Londen, 1982.
Abdu’l-Bahá. Beantwoorde Vragen, Stichting Bahá’í Literatuur, Den Haag, 1982.
Abdu’l-Bahá. Selections from the Writings of ‘Abdu’l-Bahá, Bahá’í Publishing Trust, Wilmette, 1997.
Abdu’l-Bahá. The Secret of Divine Civilization, Bahá’í Publishing Trust, Wilmette, 1983.
Abdu’l-Bahá. Tablets of Abdul-Baha Abbas, Bahá’í Publishing Committee, New York, 1909, 1915, 1916.
Abdu’l-Bahá. De Toespraken van ‘Abdu’l-Bahá in Parijs, Stichting Bahá’í Literatuur, Den Haag, 1984.
Abdu’l-Bahá. Het Vraagstuk van Universele Vrede, Stichting Bahá’í Literatuur, Den Haag, 1999.
Báb, Bahá’u’lláh en ‘Abdu’l-Bahá. Bahá’í-gebeden, Stichting Bahá’í Literatuur, Den Haag, 2005.
Bahá’u’lláh. Bloemlezing uit de Geschriften van Bahá’u’lláh, Stichting Bahá’í Literatuur, Den Haag, 1979.
Bahá’u’lláh. Het Boek van Zekerheid, Stichting Bahá’í Literatuur, Den Haag, 1976.
Bahá’u’lláh. Epistle to the Son of the Wolf, Bahá’í Publishing Trust, Wilmette, 1979.
Bahá’u’lláh. De Kitáb-i-Aqdas, het Heiligste Boek, Stichting Bahá’í Literatuur, Den Haag, 1997.
Bahá’u’lláh. Tafelen van Bahá’u’lláh, geopenbaard na de Kitáb-i-Aqdas, Stichting Bahá’í Literatuur, Den Haag, 2009.
Bahá’u’lláh. De Verborgen Woorden, Stichting Bahá’í Literatuur, Den Haag, 1995.
Bahá’u’lláh. De Zeven Valleien, Stichting Bahá’í Literatuur, Den Haag, 1976.
Bahá’u’lláh. De Zeven Valleien, Mirananda, Den Haag, 1986.
Bahá’u’lláh en ‘Abdu’l-Bahá. Bahá’í World Faith, Bahá’í Publishing Trust, Wilmette, 1976.
Bahá’u’lláh en ‘Abdu’l-Bahá. Testamenten van Bahá’u’lláh en ‘Abdu’l-Bahá, Stichting Bahá’í Literatuur, Den Haag, 1976.
Shoghi Effendi. Bahá’í Admini­stra­tion: Selected Messages 1922 1932. Bahá’í Publishing Trust, Wilmette, 1980.
Shoghi Effendi. Oproep aan de Volkeren der Wereld, Stichting Ba­há’í Literatuur, Den Haag, 1985.
Shoghi Effendi. The World Order of Bahá­’u’lláh   Selected Let­ters, Ba­há’í Publis­hing Trust, Wilmette, 1993.


1 Dit systeem van transliteratie is ontworpen en afgesproken op het congres van vooraanstaande oriëntalisten dat in 1894 te Genève werd gehouden. [noot Nederlandse uitgave]

2 Thomas Carlyle, 1795-1881, Schotse essayist en historicus. [noot Nederlandse uitgave]

3 Kort na de Eerste Wereldoorlog geschreven.

4 Door ‘Abdu’l-Bahá voor dit hoofdstuk geschreven.

5 Er zijn nu de weergaloze vertalingen van Shoghi Effendi van de Geschriften van Bahá’u’lláh vanuit het Perzisch en Arabisch. Deze vertalingen, tezamen met zijn eigen omvangrijke geschriften over de geschiedenis van het Geloof, de verklaringen en implicaties van de fundamentele waarheden en de ontwikkeling van het bestuursstelsel, maken de taak van de moderne onderzoeker oneindig veel gemakkelijker dan in de dagen van dr. Esslemont.

6 Eén van de twee grote stromingen – sjiieten en soennieten – waarin de islam spoedig na de dood van Mohammed was verdeeld. De sjiieten maken er aanspraak op dat ‘Alí, de schoonzoon van Mohammed, de eerste wettige opvolger van de Profeet was en dat alleen zijn afstammelingen de rechtmatige opvolgers zijn.

7 De eerste dag van de maand Muḥarram, 1235 A.H.

8 Over dit punt merkt een geschiedschrijver op:

“Bij veel mensen in het oosten, in het bijzonder bij hen die in de Báb geloofden (nu bahá'ís) heerste de mening dat de Báb geen onderwijs had genoten, maar dat de mullá’s Hem in de ogen van het volk wilden verlagen en daarom verklaarden, dat de kennis en wijsheid die Hij tentoonspreidde wel degelijk het gevolg waren van de opvoeding die Hij had gekregen. Na een grondig onderzoek naar de waarheid in deze kwestie, hebben wij bewijzen gevonden die aantonen dat Hij in Zijn jeugd gedurende een korte tijd Shaykh Muḥammad (ook bekend als ‘Abíd) bezocht van wie Hij lezen en schrijven leerde. Naar hem verwees de Báb toen Hij in Zijn Boek de Bayán schreef:

‘O Muḥammad, O mijn leraar! …’ Het merkwaardige evenwel is dat deze shaykh die Zijn leraar was, later een toegewijd discipel van zijn eigen leerling werd. Ook de oom van de Báb, Ḥájí Siyyid ‘Ali, die als een vader voor Hem zorgde, werd een toegewijde gelovige en stierf als een bábí de marteldood.

Het begrijpen van deze wonderen valt slechts de ernstige onderzoeker ten deel, maar wij weten dat het onderwijs dat de Báb ontving heel eenvoudig was en dat de tekenen van Zijn uitzonderlijke grootheid en kennis aangeboren en van goddelijke oorsprong waren.”



9 A Traveller’s Narrative Written to Illustrate the Episode of the Báb, met een inleiding van E.G. Browne, in het vervolg aangeduid als A Traveller’s Narrative.

10 23 mei 1844.

11 De Imám van de sjiieten is de door God aangewezen opvolger van de Profeet aan wie alle gelovigen gehoorzaamheid verschuldigd zijn. Elf personen hebben achtereenvolgens het ambt van Imám bekleed. De eerste was ‘Alí, de neef en schoonzoon van de Profeet. De twaalfde werd door de sjiieten Imám Mihdí genoemd. Zij geloven dat hij niet stierf, maar in een onderaardse gang verdween in 329 A.H., en dat hij, als de tijd er rijp voor is, weer zal verschijnen om de ongelovigen te vernietigen en een tijdperk van gelukzaligheid in te leiden.


12 Vrijdag, 28 Sha‘bán, 1266 A.H.

13 Uitgesproken met de klemtoon op de tweede en vierde lettergreep; de eerste lettergreep is bijna toonloos, de beide l’s moeten duidelijk worden uitgesproken.

14 De tweede dag van Muḥarram, 1233 A.H.

15 Dit was in het begin van het jaar 1853 ofwel negen jaar na de Verkondiging van de Báb. Hierdoor gingen bepaalde profetieën van de Báb over ‘het jaar negen’ in vervulling.

16 Uitgesproken als ‘Rezvaan’

17 Respectievelijk het huidige Istanbul en Edirne (noot Nederlandse uitgave)

18 Het huidige Akko in Israël (noot Nederlandse uitgave)

19 Nabíl, schrijver van het boek The Dawnbreakers, dat de eerste geschiedenis van het Geloof beschrijft, was zelf getuige van enkele gebeurtenissen die hij beschrijft en kende persoonlijk vele van de allereerste gelovigen.

20 De Aqdas, Kitáb-i-Aqdas, het ‘boek van Aqdas’ en Het Heiligste Boek hebben alle betrekking op hetzelfde boek.

21 Om de begrafenis van twee van de overledenen te kunnen bekostigen liet Bahá'u'lláh Zijn eigen tapijt verkopen. Echter, in plaats van het geld voor dat doel te gebruiken, eigenden de soldaten zich het geld toe en wierpen de lijken in een kuil.

22 Schriftelijk uitgevaardigd bevel (noot Nederlandse uitgave)

23 Jamál-i-Mubárak (Arabisch: De Gezegende Schoonheid) was een titel die dikwijls aan Bahá’u’lláh door Zijn volgelingen en vrienden werd gegeven.

24 Gezagdrager in het Ottomaanse rijk (noot Nederlandse uitgave)

25 1862-1926 (noot Nederlandse uitgave)

26 Tafelen van Bahá’u’lláh, Pracht

27 Toen men ‘Abdu’l-Bahá vroeg of Bahá’u’lláh een speciale studie had gemaakt van Westerse geschriften en daar Zijn leer op had gebaseerd, antwoordde ‘Abdu’l-Bahá, dat de boeken van Bahá’u’lláh – die al in de jaren zeventig van de negentiende eeuw geschreven en gedrukt waren – de idealen bevatten die nu zo bekend zijn in het Westen, terwijl in die tijd deze ideeën in het Westen niet gedrukt waren en er nog niet over werd gedacht.

28 Donderdag 5 Jamádíyu’l-Avval 1260 A.H.

29 De traditie wordt aangehaald in een Tafel van Bahá’u’lláh. Zie ook hoofdstuk 5.

30 Het is interessant dit verhaal te vergelijken met dat van de geboorte van Johannes de Doper. Zie het Evangelie van Lucas, hoofdstuk 1.

31 Het oude Haifa lag aan de voet van de berg Karmel. (noot Nederlandse uitgave)

32 de Alglorierijke

33 Knight of the British Empire (noot Nederlandse uitgave)

34 Engels filosoof, 1820-1903. (noot Nederlandse uitgave)

35 Matteüs, 16:24

36 Matteüs 6:29

37 Bahá’í-gebeden, blz. 5.

38 Zie hoofdstuk 11 voor het onderwerp van bemiddelende gebeden.

39 Lang na de tijd van dr. Esslemont is de Kitáb-i-Aqdas onder toezicht van het Universele Huis van Gerechtigheid in het Engels vertaald. Deze aanhaling is gebaseerd op de oude, oorspronkelijke vertaling. (Noot Nederlandse uitgave)

40 Het Koninkrijk van de Alglorierijke (Noot Nederlandse uitgave)

41 Kitáb-i-Ahd

42 christenen

43 ‘Abdu’l-Bahá.

44 Het Universele Huis van Gerechtigheid is in 1963 voor de eerste maal gekozen. (noot Nederlandse uitgave)

45 Zie hoofdstuk 15 voor verdere uiteenzettingen over het Behoederschap en het Universele Huis van Gerechtigheid.

46 Bloemlezing uit de Geschriften van Bahá’u’lláh, blz. 124, 126, 128, 130 en 147.

47 Bloemlezing uit de Geschriften van Bahá’u’lláh, blz. 150, 151.

48 Idem, blz. 9.


49 Dergelijke leningen dragen geen rente en zijn inlosbaar wanneer de lener dit wenst.

50 Ṭáhirih

51 Een veldslag in de Italiaans-Turkse oorlog die op 29 september 1911 uitbrak.

52 15 december 1859 – 14 april 1917 (noot Nederlandse uitgever)

53 Zijn dochter, Lydia Zamenhof, is een actieve bahá’í geworden.

54 De auteur schreef deze passage in de periode 1919-1920.

55 Dezelfde overwegingen gelden voor de Verenigde Naties.

56 Door ‘Abdu’l-Bahá voor dit boek geschreven.

57 Zie ook de paragraaf ‘Behandeling van misdadigers’ in hoofdstuk 9.

58 De Openbaring van de Báb

59 Deze gebeurtenis valt samen met de geboorte van ‘Abdu’l-Bahá.

60 Letterlijk: De dageraadsplaats van Gods lof.

61 Met betrekking tot de Mashriqu’l-Adhkár is het interessant te herinneren aan enkele versregels van het gedicht “Akbar’s Droom” van Alfred Tennyson [1809-1892]:

Ik droomde

Dat ik steen voor steen een heiligdom bouwde,

Een tempel, geen pagode, moskee of kerk,

Maar verhevener, eenvoudiger, met altijd openstaande deuren

Voor elke hemelse amdemtocht, en waarheid en vrede



En liefde en gerechtigheid kwamen en verwijlden daarin.


62 Dit eerste Huis van Aanbidding werd door een aardbeving in 1948 ernstig beschadigd en moest enkele jaren later worden afgebroken.

63 Deze tempel werd voltooid in 1953. Sindsdien zijn andere bahá’í-tempels gebouwd in Kampala (Oeganda), Sydney (Australië), Frankfort (Duitsland), Panama-stad (Panama), Apia (West-Samoa) en New Delhi (India).

64 De Tweede Wereldoorlog toonde de vervulling van deze profetie nog verder aan door het gebruik van de atoombom.

65 De beschikking van een Manifestatie van God begint met de bekendmaking van Zijn zending en eindigt met de komst van de volgende Manifestatie van God, Wiens leringen die van de voorgaande Manifestatie vervangen. [noot Nederlandse uitgave]

66 Koran 5:64

67 Koran 5:14

68 Koran 81:1-3, 10-12

69 Dit werd verder bewezen door de Tweede Wereldoorlog.

70 Napoleon III

71 Teheran

72 Adrianopel

73 Constantinopel

74 3 augustus 1914

75 De Plaatselijke en Nationale Huizen van Gerechtigheid worden momenteel aangeduid als Plaatselijke en Nationale Geestelijke Raden

76 Van de Handen van de Zaak die door Shoghi Effendi werden benoemd tijdens zijn zesendertig jaar lange Behoederschap, leefden er nog 27 op het tijdstip van zijn overlijden. Hij stelde in 1954 ook Hulpraden in, te benoemen door de Handen, om hun gevolmachtigden, assistenten en adviseurs te zijn.

77 Dit gedeelte over het Bahá’í-bestuursstelsel is overgenomen uit een artikel getiteld ‘The Present-Day Administration of the Bahá’í Faith’ door Horace Holley, gepubliceerd in 1933 in The Bahá’í World, deel V, blz. 191 e.v. Aanhalingen uit de Bahá’í-geschriften zijn waar mogelijk vervangen door latere vertalingen.

78 Aanhanger van de leer van Zoroaster.

79 Het Universele Huis van Gerechtigheid werd voor het eerst gekozen in april 1963 door de leden van 56 Nationale Geestelijke Raden.

80 Deze samenwerking kwam tot een einde nadat de langstlevende Hand van de Zaak van God, ‘Alí-Muḥammad Varqá, in 2007 is overleden.



1   ...   9   10   11   12   13   14   15   16   17


Verilənlər bazası müəlliflik hüququ ilə müdafiə olunur ©atelim.com 2016
rəhbərliyinə müraciət