Ana səhifə

Vlierdens Verleden


Yüklə 1.61 Mb.
səhifə19/45
tarix25.06.2016
ölçüsü1.61 Mb.
1   ...   15   16   17   18   19   20   21   22   ...   45

Tijdens de lange periode dat Piet van Driel leiding gaf aan het Vlierdense onderwijs, dat in Vlierden slechts één schoolmeester de scepter zwaaide was voltooid verleden tijd, was de oude school veel te klein geworden en daarom werd in 1921 besloten om uit te kijken naar een nieuw onderkomen. De inspectie had al vanaf 1900 aangedrongen op uitbreiding of nieuwbouw. Uiteindelijk moest meester van Driel zich tevreden stellen met wat nieuwe plavuizen, een partij nieuwe schoolbanken en een lik verf op de schoolmuren. Een verzoek om een tweede kachel te mogen aanschaffen om 's winters in beide schoollokalen te kunnen stoken werd in het najaar van 1901 van de hand gewezen omdat er al te veel onkosten gemaakt waren voor de aanschaf van de nieuwe schoolmeubelen. Blijkbaar was er in de koude wintermaanden slechts één lokaal verwarmd. Meester van Driel klaagde zijn nood bij de districts-schoolopziener die aanvankelijk niet veel meer kon doen dan aandringen bij het gemeentebestuur tot het nemen van maatregelen maar die in 1906 zijn kans schoon zag. De gemeenteraad van Vlierden had namelijk in dat jaar plannen aangenomen voor de bouw van een bewaarschool als onderdeel van het liefdesgesticht en

daarvoor een subsidie toegekend van 5000 gulden. Gedeputeerde Staten moest daarvoor echter eerst toestemming geven en zond de stukken voor advies door naar de schoolinspectie. De inspecteur merkte op dat het hier wellicht om een ongeoorloofde subsidie ging omdat de kleuterschool onder het bijzonder onderwijs viel en herinnerde, nu er blijkbaar in Vlierden wel financiële middelen beschikbaar waren, aan de vele tevergeefse pogingen die hij in het verleden had ondernomen om verbeteringen aan de lagere school aan te brengen. De Vlierdense bestuurders kregen uiteindelijk toestemming om de kleuterschool met het te bouwen gasthuis met 5000 gulden te subsidiëren op voorwaarde dat ze de nodige verbeteringen aan de lagere school spoedig zouden laten uitvoeren. Zo waren uiteindelijk zowel de pastoor als de schoolmeester tevreden gesteld. Architect Jacques Gielissen uit Asten zetten de plannen voor de door Willem Verhoeven uit te voeren verbeteringen op papier.

Er werd in 1921 een stuk grond aangekocht van M. Fransen en aannemer J. Coopmans uit Deurne bouwde er de nieuwe school.

[Aannemer J. Coopmans uit Deurne bouwde in 1921 de nieuwe school aan het Schooteind. collectie Frans Weemen]


Johanna Josefina Jansen

Mej. M.C. Biemans werd februari 1904 op eigen verzoek door de gemeente ontslagen. Tijdelijk nam meester van Driel haar taak waar en gaf, zoals in vroeger jaren gebruikelijk was, les aan alle klassen. Deze situatie hoefde niet lang te duren want de Helmondse onderwijzeres Johanna Josephina Jansen, die een heel positieve referentie had van de schoolopziener, werd al in april benoemd met een salaris van 550 gulden per jaar.

Per 1 januari 1924 werd op verzoek van het R.K. kerkbestuur de openbare lagere school omgezet in een bijzondere Rooms Katholieke school.
Theodorus van Kerkoerle

In juni 1906 werd van Kerkoerle, afkomstig uit Boxtel, benoemd tot onderwijzer in Vlierden. Het kostte nogal wat moeite om een tweede schoolmeester in Vlierden aan te trekken. Op een drie keer geplaatste advertentie werd door niemand gereageerd. Daarom werd besloten een poging te wagen om een onderwijzeres aan te trekken en toen dit ook geen succes had werd een salaris in het vooruitzicht

gesteld dat 50 gulden boven het toegestane wettelijke minimum lag. Behalve van Kerkoerle solliciteerde toen ook ene Gijsbert Klijn uit Kaatsheuvel. Vrij snel na de benoeming van van Kerkoerle werd de school ingrijpend verbouwd door de Vlierdense aannemer Willem Verhoeven. Per 1 november 1909 vertrok hij naar Tilburg om er les te gaan geven aan een van de fraterscholen.
Juffrouw van der Weerden

Op 1 mei 1917 vertrok juffrouw van der Weerden naar Someren.


Juffrouw C.A. de Vent

In januari 1921 diende zij haar ontslag in.


Th. van der Meijden

Per 1 februari 1921 werd meester van der Meijden uit Best als opvolger van juffrouw de Vent benoemd .


Jos Kustermans

Slechts korte tijd was meester Kustermans aktief als opvolger van meester van Driel. Reeds op 1 september 1926 vertrok hij vanuit Vlierden naar Den Dungen en werd opgevolgd door Norbert van Driel.

12. KLOOSTERBEZITTINGEN VAN BINDEREN IN VLIERDEN

VERANDERINGEN IN DE MIDDELEEUWEN

Een stichting van een klooster in een bepaalde periode stond meestal niet op zichzelf. In het begin van de 12de eeuw zette een beweging in die gepaard ging met de nodige maat­schappelijke her­vor­mingen. Naast aller­lei soci­aal-economische omwente­lingen ontstond ook een reli­gieuze bewe­ging­, niet lou­ter onder de geestelijken binnen de kerk, maar ook onder de leken. Met name de vrouwen werden door deze vernieuwingen niet onberoerd gela­ten.

De levens­wijze zoals die tot dan ­toe eeu­wenlang door de Bene­dictij­ner orde was geprak­ti­seerd werd door steeds meer van haar monniken kri­tisch bekeken; zij wilden een andere le­vens­stijl, een strengere en nauwkeuriger naleving van de oor­spron­kelijke leefregel van Bene­dictus. Ze wilden zich als het ware isole­ren van de wereld en zich terug­trekken in een 'de­ser­­tum' (let­terlijk: woes­tijn of woe­stenij / veraf gele­gen ge­bied). Ver verwijderd van de "slechtheid" en de verlokkingen van de 'wereld' wilden ze de regel van Benedic­tus in zijn volle streng­heid nale­ven. Deze keuze was rigo­reus en leidde tot een uittocht uit de bekende Benedic­tijnerkloostergemeenschappen van Clu­ny door een groep radicale hervormers. Aan een aantal van deze her­vor­­ming­sge­zin­den uit de abdij Soles­mes werd uit­eindelijk een af­gelegen terrein be­schikbaar gesteld, "cis­terci­um" ge­naamd, waaruit later de naam Citeaux zou ont­staan. De eerste abten daarvan en hun monniken hebben het zeker niet gemakkelijk ge­had om hun idealen te verwe­zenlijken. Toch won de beweging van de Cis­terciënzers al spoedig veld.

Ook vrouwen voelden zich, naast vele andere vormen van reli­gieus leven, door deze nieuwe beleving van de Be­ne­dictij­ner re­gel aange­sproken. Velen trokken zich als mo­nia­len terug in kloos­ters. In het begin van de 13de eeuw werd deze religieuze vrouwenbe­we­ging sterker. Men wilde aan de oorspronke­lij­ke i­de­alen, vrijwillige armoe­de, kuisheid en handenarbeid, vast­houden als middelen om een leven te leiden naar het voor­beeld van het evangelie en de oerkerk. Veel adel­lijke vrouwen deden vrijwillig afstand van de rijkdommen van hun familie of zagen af van een rijk huwe­lijk om in een klooster te treden. Veel van deze vrouwengemeenschappen probeerden opgenomen te worden in de door hervormingsgezinde geestelijken gestichte klooster­orden als de Norbertijnen en de Cisterciënzers. Bij de laat­sten had met name de abdij van Villers, gelegen in het zui­den van het her­togdom Brabant in de nabijheid van de stad Nij­vel, het voor­touw geno­men om de relatie tussen de Cis­tercien­zer - man­nen - en de inmiddels opgerichte vrou­wenkloosters te activeren en te stimuleren.

EEN VROUWENKLOOSTER TE HELMOND MET REGIONALE UITSTRALING

De stich­ting van Locus Imperatricis = Keizerinneplaats, het latere Hel­mondse Cistercienzer-vrouwenklooster Binderen, was een uiting van de toen nog steeds bestaande religieuze

[Dit zegel van het klooster Binderen hing aan een charter uit 1444. Er is overigens een ouder zegel bekend uit 1263. Het randschrift dat nog maar ten dele zichtbaar is luidt : [SIG][ILLUM] CONVENTUS BE[ATE] MARIE DE [BEN]DEREN.]

vrou­wenbeweging. Binderen werd een doch­terabdij van Villers en zou haar invloed in het zuid­oos­te­lijke deel van het huidi­ge Noord-Bra­bant vestigen.

De abdij werd gesticht op een mo­ment dat de hertog van Brabant bezig was zijn met veel moeite verkre­gen noor­delijke bezittin­gen in het oude her­togdom te stabili­se­ren. Rond 1100 waren de eigendommen van de graven van Leu­ven, waaruit later de herto­gen van Brabant voortkwamen, voorna­melijk gelegen in het zui­den van het oude hertogdom, maar in de loop van de 12e eeuw wisten ze hun territorium zeer aanzienlijk uit te breiden. In het noor­de­lijk gedeelte, vergelijkbaar met een groot deel van onze huidige provincie, heeft het de herto­gen veel moeite gekost bezittingen en rech­ten te verwerven, want eerst moesten een aantal concurren­ten zoals de hertogen van Gel­re, lokale heren van vrije heer­lijkheden en de graven van Holland, buiten spel gezet of tot een accoord gedwongen wor­den. Zij zaten met al hun opgebouwde rechten en goederenbe­zit de toenmalige her­tog in het vaarwa­ter. Het was vooral hertog Hendrik I die er in slaagde om in de periode 1190 - 1222 de Brabantse bezittin­gen behoorlijk te versterken en zijn machts­posi­tie te verste­vi­gen. Omdat diverse oude kloosterinstel­lingen in het hui­dige Noord Brabant bezit­tingen hadden, zoals St.Truiden, Echter­nach, Floreffe (later Postel), Averbode, Tongerlo e.a., was natuur­lijk elke uitbreiding van het kloosterbezit ook indirect een macht­sver­sterking van de hertog, aangezien hij de op­per­voogdij over al deze kloos­terbe­zittingen uitoefen­de. Daar­om paste de stich­ting van het kloos­ter Binderen goed in deze hertogelijke po­litiek. Ook het ver­lenen van stad­srech­ten aan bepaalde plaat­sen in deze streek was een factor die de hertog steeds meer macht gaf. Zo kregen St.Oedenrode, Eind­ho­ven, Oister­wijk en Helmond in de eerste helft van de 13de eeuw hun vrijheids- en stads­recht. Ook het uithuwelijken van eigen dochters gebeurde vaak tegen deze politieke achtergrond.

KEIZERIN MARIA VAN BRABANT

[Dit zegel is afkomstig uit het staatsarchief van Hannover. De vrouwenfiguur stelt keizerin Maria van Brabant voor. (deze foto werd beschikbaar gesteld door drs. J.H.van Hooydonk)]

De oudste dochter van hertog Hendrik I was Maria, die in 1189 werd geboren. Na de dood van haar vader in 1235 werd zij vrou­we van Helmond. Zij had, toen ze op het Oude Huys haar in­trek nam, al een veelbewogen leven achter de rug. In 1198 was ze reeds als 8-jarig meisje, niets ongewoons in die periode, ver­loofd met niemand minder dan keizer Otto IV van Duitsland met wie zij in 1214 trouwde. In hetzelfde jaar echter verloor Ot­to, na een vernietigende nederlaag in Bouvines zijn kroon aan zijn grote rivaal Frederik II van Hohenstaufen. In 1218 over­leed de ex-keizer in zijn stamland Braunschweig. Twee jaren la­ter werd Maria opnieuw uit­gehu­welijkt maar nu aan graaf Wil­lem I van Holland, die echter al in het jaar 1222 sti­erf­. Vanaf die tijd woonde de twee­voudige weduwe beurtelings in haar huis te Diest en op het "Oude Huys" te Helmond, de oude Helmondse burcht. In 1244 stichtte zij haar Cisterciënzerinnenkloos­ter, het Hel­mondse convent voor adellijke religieuzen. Haar burcht liet ze na een brand rond 1250 in grote stijl herbou­wen. Door een ziekte overvallen stelde ze in 1259 haar testa­ment op, wat ze op 9 maart 1260 opnieuw bevestigde. In dat jaar overleed ze en werd te Leuven begraven in de St.Pieters­kerk, naast haar moeder.

LEGENDEN ROND DE STICHTING


Over de stichting van het klooster Binderen zijn verschillende legenden in omloop. Zo werd verteld dat Maria van Brabant eens op een mooie dag met haar ridders uit jagen ging en op een

be­paald moment samen met haar page afdwaalde. Plotseling werd de grond week en moerassig en dreigde de ex-keizerin weg te zak­ken in het veen.'O God', riep ze toen, 'Wees mij genadig, ver­los mij uit deze nood. O God, 'k binder in!' Toen niemand haar leek te horen beloofde zij aan de H. Maagd Maria dat zij op de­ze plek een klooster zou bouwen 'voor reine maagden uit het adellijk ge­slacht' als zij zou worden gered. En plotseling werd de aarde weer vast en kon zij met haar page verder trek­ken. Toen het klooster daadwerkelijk gebouwd moest worden bleek dat veel moeilijker dan men dacht. De moeras­sige bodem was duidelijk niet geschikt. Maria besloot toen zelf aan de H. Maagd te vragen wat de beste plek was. Op een avond, terwijl zij aan het bidden was, keek ze vanuit het raam van haar kas­teel neer op een hoog veld bij de rivier de Aa, dat bijna ge­heel door het riviertje werd omsloten. Plotseling verstarde zij want ineens zag ze op die plaats 24 nonnen in wit habijt die met zes jonk­vrouwen om die hoogte heen liepen. De H.Maagd had zelf de plek aangegeven waar het klooster gebouwd zou moe­ten worden en zo geschied­de. Toen het klooster klaar was noem­de Maria het, als herinne­ring aan haar angstig avontuur, 'Bin­der-in', Binderen. Het geloof in zulke typisch wonderlij­ke ge­beurtenissen was zeer sterk of werd in een later stadium gero­mantiseerd! De naams­verklaring stoelt natuurlijk niet op deze le­gendarische fanta­sieverhalen, maar is vermoede­lijk ont­staan uit een samentrek­king van 'Binnen der Aa', gebouwd als het was op een open veld dat bijna geheel, als een soort schierei­land, werd omsloten door de rivier. Het is overigens ook niet uitge­sloten dat de naam gekoppeld dient te worden aan een zekere Hendrik Bend­orp of Bindorp, eer­tijds bezitter van het kloosterterrein. Bendorp zou dan in een verbasterde vorm geleid kunnen hebben tot Benderen of Binderen. Het con­vent van Binderen zou uit­groeien tot een van de groo­tste gron­dbe­zitters in Hel­mond en omgeving. De vele giften en rijke schen­kingen door de di­ver­se adellijke families uit die tijd speel­den een belangrijke rol in de economische bloei van de vrou­wenabdij. Binderen nam initiatieven die leid­den tot ont­ginning van het gehele noord­oostelijke deel van het Hel­mondse rechts­gebied, het gebied tussen Scheepstal en de Aa en sticht­te daarbinnen enkele rijke hoeven of verwierf ze. Ook buiten de stad Helmond bezat de ab­dij vele belangrijke bezit­tingen.


[In de St.Pieterskerk te Leuven bevindt zich het praalgraf van Mechteld van Vlaanderen en haar dochter Keizerin Maria van Brabant.]
Het is zeer aannemelijk dat keizerin Maria uit religieuze o­verwegingen is overgegaan tot de stichting van haar con­vent, mede geïnspireerd door de idealen van die tijd. Voordat Binde­ren bestond zou zij ook al twee kapellen gesticht hebben en die hebben toegewijd aan de H. Maagd Maria. Op haar goederen te Miskom bij het Belgische Diest zou ze een kapel gesticht hebben, die na haar dood door hertog Hendrik III geschonken werd aan het begijnhof van Aarschot. Volgens de bekende auteur Wich­mans, pastoor van Mierlo rond 1620, zou zij eveneens de kapel van Vlierden gesticht heb­ben, die ze vervolgens heeft geschonken aan haar eigen kloos­ter.....hierover later! Daar­naast bezat het convent vier belangrijke hoeven in Vlierden. Er zijn ten aanzien van dit goederenbezit onder Vlierden reeds verschillende hypothesen opgesteld. Som­migen beweren dat deze hoeven samen met het collatie­recht van de kapel [ benoemingsrecht van de dienstdoende priester ] in 1244 aan Binde­ren zijn geschonken. Ande­ren zijn van mening dat de schen­­king van het collatierecht niet per definitie hoeft in te houden dat dan ook automa­tisch het gron­dbezit geschonken is. Ook is al eens geopperd dat Maria van Brabant dit goe­de­renbe­zit via haar broer Hendrik II verworven zou hebben in een eer­dere periode. Dat zou kunnen betekenen dat Hendrik II als op­pervoogd over o.a. de klooster­goederen van Echternach met de Ech­ternachse prelaat mogelijk een ac­coord had gesloten om de hoeven in zijn bezit te krijgen of misschien is hij op een an­de­re manier aan de bezit­tingen geko­men. Historisch be­wijsma­teriaal ontbreekt te enen male! Een andere mogelijkheid is dat de hertog via de lokale heer, een telg van de van Vlier­dens die tevens leenman van Echter­nach was, meer invloed heeft ge­kre­gen op het goederenbezit. Hoe dan

[Charter van 4 september 1238 waarin Hendrik II aan zijn zuster Maria toestaat een klooster voor Cisterciënzerinnen te stichten en de monialen daarvan onder zijn bescherming neemt.(Bisschoppelijk Archief 's-Hertogenbosch colletie charters Binderen I)]



ook....in Vlierden was sprake van een zeer aanzienlijk hoeven­bezit: in het centrum van de nederzetting de omvangrijke Kerkhofhoe­ve en in het uiterste ooste­lijke deel, de ver afgelegen hoeven Ruth, Vorst en Hazel­donk, alle bekend onder de naam "de Binderse hoeven", waarnaar het gehele gebied in een veel latere tijd de gehuchtnaam "De Hoe­ven" heeft ge­kregen. Het is overigens nog maar zeer de vraag of de 4 hoe­ven ineens geschonken zijn !? Over hun vroegste ontwikkeling, nl. voor 1300, weten we immers helemaal niets ! Ook de oude visvij­ver Els­kensweijer, een van de Vlier­dense gr­ens­punten, be­hoorde eens aan Binde­ren. De inkomsten die via deze hoeven ver­kregen werden waren niet gering. Het zou echter een te smalle basis zijn om het economisch bestaan van de abdij daar­van af te laten hangen. De bezittingen van Binde­ren reik­ten dan ook veel ver­der dan de eigendommen in Vlierden alleen. Steeds opnieuw werd het goederenbezit uitgebreid. In de 16de en de 17de eeuw bv. bleek uit goederenlijsten [ca.15­30], een rente - en cijnsboek van het klooster [ca.1660] en een lijst van bezit­tingen [ca.1670] dat het inkomstenarsenaal een groot deel van de Meierij besloeg. De lijst van 1670 is in zoverre interessant omdat men daaraan kan zien wat er na de inbeslagname van een groot aantal goederen door de Staten-Generaal nog was overgebleven m.a.w. het goederenbezit is aanmerkelijk groter geweest. In dat inkomstenboek staan per plaats de posten aangegeven en soms werden die nog nader gepreciseerd. In het onderstaande overzicht beperken we ons tot de weergave van deze posten betreffende de tot de abdij behorende huizen, hoeven, landerijen, tienden, cijnzen en renten.


AARLEBEEK

6

ASTEN

17

BAKEL & MILHEEZE

37

DEN BOSCH

10

DEN DUNGEN

2

DEURNE & VLIERDEN

20

DINTHER

4

GELDROP

2

GEMERT

2

HEESWIJK

1

HELMOND

49

LIEROP

4

LIESHOUT

4

MIERLO

13

NISTELRODE/UDEN/VORSTENBOSCH

2

NUENEN

2

NULANT

2

OSS

8

RIXTEL

1

ROSMALEN

4

SCHIJNDEL

2

SOMEREN

8

STIPHOUT

6

ST.OEDENRODE

2

TONGELRE

1

VEGHEL

3

WOENSEL

4

ZEELST

1

TOTAAL

222 posten

13. GRENZEN EN HISTORISCHE GRENSGESCHILLEN


Bij een zorgvuldige bestudering van de verzamelkaart van Vlie­rden die bij gelegenheid van de kadastrale opmetingen rond 1830 is samengesteld sprin­gen de grenspalen of grens­stenen meteen in het oog. Genoemd worden aan de zijde van de Astense Aa de grenspaal de Leenselse kei (1), verder stroom­af­waa­rts de Stipdonkse Wa­termolen (2), aan de zijde van de Oude Aa of de Beukelse c.q. Vloe­ieindeseloop de paal Bies­deel (3), de El­s­kens­weijer (4), paal het Stapje (5),en tenslotte de Don­schotse kei (6).
[In de heerlijkheid Vlierden kende men drie watermolens die alle gelegen waren op de Astense Aa nl. de molen van Ruth, de Belgerense watermolen en de Stipdonkse watermolen, waarvan de oudste vermelding dateert uit 1179.]
­Hoe het Vl­ier­dense grondgebied pre­cies ont­staan is en uit­groe­ide tot deze grens­afbakening en de land­schappelijke vorm­ge­ving zoals wij die nu kennen, zal ons nooit iemand haarfijn kunnen sche­t­sen. De eerste op schrift gestelde defini­tieve grensvaststel­ling da­teert uit het eerste kwart van de 14de eeuw. De toenmalige her­tog van Brabant gaf in die peri­o­de in het hertogdom Brabant zeer veel zgn. "uitgiftebrieven" uit. Zo liet hij voor de inge­zete­nen van Vlierden de "uit­gifte­brief der gemeyne gron­den" uit­werken daags na de feestdag van Sint Mat­thijs ( 26 feb.) 1325 [1326] en om­schreef daarin nauwkeu­rig welke de grenzen waren van het Vlierdense grondge­bied. Natuurlijk moest men daar­voor betalen.....ener­zijds een bedrag ineens ter waar­de van "vier ponden grooten tournoysen" en ander­zijds een jaarlijkse erf­cijns van "veer­tich schillin­gen swerten tournoy­sen" te betalen op de feestdag van de H.Re­migius [1 okto­ber]. Aangezien echter de grondrechten te Vlier­den niet alleen aan de hertog van Brabant toekwamen, maakt de brief er melding van dat de ene helft van het bedrag voor de hertog was en de ande­re helft moest worden afgedragen aan de abt van het kloos­ter Echternach. Die origi­nele

[De plaats waar de Stipdonkse molen heeft gestaan is nog herkenbaar aan het opschrift aan de gevel van dit huis bij sluis 9 ter hoogte van het Lieropse gehucht Stipdonk.]

brief is helaas verloren ge­gaan. In 1462 ech­ter moes­ten alle dor­pen in opdracht van de toenmalige her­tog Phi­lips de Goede hun originele uit­giftebrie­ven of ko­pieën daarvan afleve­ren bij de residerende rent­mees­ter van Den Bosch, de heer Goes­sen Heym, ­die ze op zijn beurt doorzond naar de Algemene Reken­kamer te Brussel. Tevens werd aan de afgevaar­dig­den van de dorpen de gelegenheid gebo­den de juist­heid van dat 14de-eeuwse document te bewijzen. De Vlier­den­se afgevaardig­den hebben vermoe­delijk de kans waar­genomen om de grenzen wat duidelijker aan te sche­rpen en voel­den zich ge­noodzaakt meer grenspalen op te geven dan in de brief van 1325 waren opgesomd. Pas op 8 augus­tus 1468, ruim zes jaren na de oproep van Philips de Goede, wordt door zijn op­volger Karel de Stoute aan de Vlier­de­naren een nieuwe " ver­krijg­brief " toege­zonden maar de inhoud daarvan ken­nen we al­leen van­uit een 17de-eeuws af­schrift, waarin de bena­mingen van de grenspalen ons inziens wat verminkt uit de str­ijd zijn gekomen, mogelijk door toedoen van de zgn." afschrijver of kopi­ïst " van het 15de-eeuw­se docu­ment. ­

In het tweede deel van deze uitgif­te­brief staan de grenspunten in een zeer gede­tailleerd overzicht bij elkaar geschre­ven. Waar­schijnlijk is die beschrijving tot stand gekomen onder in­vloed van de Vlier­dena­ren die in Brus­sel op de Rekenkamer, een soort administratief centrum voor het hertogdom Brabant, tekst en uitleg moch­ten geven. De plaatsaanduiding van al die grens­markeringen schept voor ons overigens wel de nodige pro­ble­men.

1   ...   15   16   17   18   19   20   21   22   ...   45


Verilənlər bazası müəlliflik hüququ ilə müdafiə olunur ©atelim.com 2016
rəhbərliyinə müraciət