Ana səhifə

Vlierdens Verleden


Yüklə 1.61 Mb.
səhifə15/45
tarix25.06.2016
ölçüsü1.61 Mb.
1   ...   11   12   13   14   15   16   17   18   ...   45

1723-1730 Johan Christoffel van Bertholff Ruyss

1736 Pieter Valkenier

1742 Bregje van Ghesel, wed. van Valkenier

1756 Jan van Nievervaart en Cornelis van Hombroek

1781 Cornelis van Hombroek, vanaf 1793 diens weduwe Antonia Papagaay, en Cornelis Melchior van Nievervaart

ca 1812 Dirk Vos Czn.

1825 Leendert Dupper Dzn.
De watermolen op Stipdonk stond op Lierops grondgebied en een uitgebreide beschrijving van haar geschiedenis laten we daarom hier achterwege. De molenaar van de Stipdonkse watermolen was er bij gebaat het waterpeil zo hoog mogelijk te laten komen door de sluizen bij de molen gesloten te houden en bezorgde de Vlierdense boeren daardoor herhaaldelijk wateroverlast. De peilshoogte die voorheen steeds door Gedeputeerde Staten werd geregeld mocht vanaf 1907 in onderling overleg tussen de gemeenten Vlierden en Lierop worden vastgesteld.
De windmolen
[In 1844 liet Jan van Hombergh de Vlierdense windmolen bouwen. foto Pierre van de Meulenhof, ca 1960]
De geschiedenis van de Vlierdense windmolen gaat terug tot 19 juli 1548. Keizer Karel V gaf toen toestemming aan Jan Lambertszoon van der Braken om in Vlierden een windmolen op te richten op voorwaarde dat hij jaarlijks met Kerstmis een cijns van 2 guldens zou betalen. Deze Jan van der Braken was een man van aanzien en werd aangeduid met het predicaat "meester" hetgeen aangeeft dat hij meer dan de

lagere school gehad had. Hij was gehuwd met Mechteld, een dochter van Frans Umans. In Vlierden bezat hij ondermeer een akker genaamd de Cruysecker die hij als onderpand moest stellen voor zijn jaarlijkse verplichting aan de keizer. Na de oprichting van zijn windmolen verliepen de zaken voorspoedig voor meester Jan want 6 jaar later, in 1554, breidde hij zijn eigendommen uit door van Huibert van Roggel een stuk land bij zijn molen aan te kopen. Waar moeten we deze eerste Vlierdense windmolen zoeken? Hij stond vlak voor het huidige molenhuis, ongeveer op de plaats waar nu de Molenhuisweg loopt. De onmiddellijke omgeving van deze plaats heette vroeger die Braecken hetgeen zou kunnen betekenen dat Jan van deze plaats geboortig was. Nabij de windmolen kwamen vroeger nog meer fraaie veldnamen voor, zoals een stuk weiland dat in 1619 de naam Craeckhaspel droeg, en een tweetal akkers genaamd de Keersenberg en het Clootje. Wat bracht Jan ertoe om in Vlierden naast de al lang in bedrijf zijnde watermolen nu ook een windmolen in werking te stellen? Waarschijnlijk was de bedrijfszekerheid te gering van de Belgerense watermolen, die immers alleen in de wintermaanden kon (en mocht) werken. Zeker heeft ook de toenmalige eigenaar van de Bakelse windmolen zijn invloed aangewend om ervoor te zorgen dat de nieuwe molen niet te dicht bij die van Bakel zou worden gebouwd. Uit een aantal verklaringen die enkele oude Deurnenaren vele jaren later aflegden blijkt dat die muelen nu tegenwordich staende tot Vlyerden ten yersten gericht is geweest totten cruijswerck toe binnen der Heerlicheijt van Doirne. Ende daernae werder affgenoemen ter instantien van 't heerschap van de Bakelsse muelen, is de selve geseth tot Vlyerden ter plaetschen tegenwordich staende.

Het koppel stenen was een waardevol onderdeel van de molen en de molenaar-huurder moest na afloop van de huurperiode aan de eigenaar voor elke centimeter slijtage aan de steen, destijds gemeten in duimen, een bepaald bedrag betalen. In 1613 betaalde molenmeester Jan Reynders 125 gulden voor de aankoop van een molensteen. Over de totale waarde van de Vlierdense windmolen in vroeger jaren zijn we tamelijk nauwkeurig ingelicht door de bewaard gebleven koopakten. Op oudejaarsdag van 1625 werd de molen verkocht door de erfgenamen van Wolff Franck, die gehuwd was met Heijlke Verbraecken. Ze was waarschijnlijk een dochter of kleindochter van meester Jan van der Braken. De Helmondse oud-schepen Aert Willems telde maar liefst 5005 guldens voor de molen neer. Willems verkoopt de molen aan de Bossche koopman Arnt Hendriks van Zutphen. Deze van Zutphen was twee keer getrouwd, uit zijn eerste huwelijk had hij een dochter Maria, gehuwd met de geneesheer Melchior van de Graeff, en uit zijn tweede een zoon Adriaan. Na de dood van hun vader raakten ze in een conflict over het eigendomsrecht op de molen. Deze ruzie liep in 1641 zo hoog op dat Adriaan zelfs met geweld de molen openbrak en de molenaar, die de molen van zijn halfzus had gepacht, wilde vervangen door een ander. Uiteindelijk moest er een uitspraak van de Raad van Brabant aan te pas komen om Adriaan in het ongelijk te stellen. In 1648 verkocht hij zijn erfdeel in de molen aan de Bossche griffier Antoni van Oudheusden.

Eind 17de eeuw was Abraham Hendrikzoon Spreeuwenberg molenaar in Vlierden. Hij was gehuwd met Jenneke Hendrik Berkers en vertrok rond 1696 naar Horst nadat hij in conflict gekomen was met de heer van Rixtel over achterstallige cijnsbetalingen. Zijn zoon Hendrik bleef in Vlierden wonen. In 1694 kwam Jan Janssen Rooijackers na zijn huwelijk met Maria Manders, de weduwe van molenaar Hendrik van den Broek, die voor de helft eigenaresse van de molen was, als molenaar vanuit Tilburg naar Vlierden. De andere helft van de molen was in handen van de heer van Vlierden en werd gepacht voor 112 gulden per jaar. Op vier mei 1706 werd het huurcontract tussen molenaar Jan Rooijackers en de Vlierdense heer baron Quaat van Wickraad, die voor de helft eigenaar was, voor de te doen gebruikelijke termijn van zes jaren verlengd. Een van de vele bepalingen van het pachtcontract was dat bij eventuele reparaties de molenaar verplicht was om de arbeiders kost en inwoning te verschaffen en voor de aan- en afvoer van benodigde materialen te zorgen. Voor de huur van de halve molen moest jaarlijks in den Bosch een huur afgedragen worden van 112 gulden. Na de dood van Jan Hendriks van den Broek, de stiefzoon van Jan Rooijackers, die molenaar was geweest op de Bosse molen in Venraij, trok in 1724 diens weduwe Maria Verdeuseldonk in bij de Vlierdense molenaar en ze volgde hem later ook als molenaresse op. Ze werd in 1750 volledig eigenaresse van de molen door de andere helft voor ruim 2000 gulden te kopen van baron Joachim van Glasenapp.

Het molendwangrecht
In 1717 raakten molenaar Jan Rooijackers en barones Quaet van Lanscroon, die ieder voor de helft eigenaar van de molen waren, in conflict met de Astense mulder Cornelis Manders, met Pieter de Cort, die zowel in Vlierden als in Asten drossaard was maar bij wie de Astense belangen inmiddels zwaarder wogen dan de Vlierdense, en met de Vrouwe van Asten. Wat was er gebeurd? Eind juli had de Astense vorster een van zijn dorpsgenoten gearresteerd toen hij met drie zakken meel, die op de Vlierdense molen waren gemalen, terugkeerde naar huis. Zijn meelzakken werden verbeurd verklaard en bovendien werd van hem een boete van 50 gulden geëist omdat hij buiten zijn woonplaats zijn graan had laten malen. De Vlierdense mulder en de vrouwe van Vlierden betwistten het Astense molendwangrecht en ze maakten de zaak tevergeefs aanhangig bij de Raad van Brabant.

Op 9 april 1744 had de Raad van State nogmaals verboden aan de inwoners van Asten en Ommel om van buiten hun dorp gemalen meel, mout of gebakken brood in te voeren op straffe van verbeurdverklaring van de vervoerde goederen, de transportmiddelen en een boete van 50 gulden. Dat deze bepalingen maar beter nageleefd konden worden ondervond Mathijs Muyen toen hij op 30 mei 1748 betrapt werd op het "invoeren" van een zak meel in Asten. Op 4 maart 1765 overkwam Jan Janssen van Leensel hetzelfde toen hij met drie zakken gemalen rogge en boekweit vanuit Vlierden Asten binnenreed. De Vlierdense molenaar zag door de strenge toepassing van het Astense molendwangrecht een aanzienlijke vermindering van zijn klantenkring ontstaan en besloot in 1765 een verzoek in te dienen bij de Raad van State om de Vlierdenaren te verbieden voortaan hun granen buiten Vlierden te laten bemalen of om hun brood buiten Vlierden te kopen. Blijkbaar was men in Vlierden nog steeds vrij in de keuze van de molen. De Vlierdenaren die van het verzoek van hun molenaar hoorden waren razend, zij zagen de vrije concurrentie verloren gaan en daarmee de service verminderen en de maalprijzen stijgen. Een massaal protest van de Vlierdense boeren deed hun molenaar maar snel besluiten om het gedane verzoek weer vlug in te trekken. Daarmee was echter de vrede tussen de boeren en hun molenaar nog niet definitief getekend want nauwelijks twee jaar later klaagden ze steen en been over het te hoge maalloon dat molenaar Janssens in rekening bracht; in de praktijk hield de molenaar bij het malen direct een bepaald gedeelte van het meel als maalloon achter. Volgens een groot aantal getuigen


[Zo zag het in 1766 door molenaar Jan Janssens gebouwde molenhuis annex herberg er rond 1939 uit. (fotocollectie Joep Coppens]

was hun graan na bemaling en aflevering door de molenaar tussen 8 en 20 % lichter dan bij aanlevering. En dan te bedenken dat het gebruikelijke maalloon bij de Belgerense watermolen en veel andere molens het 24-ste deel van het aanbod bedroeg. Ook klaagden de boeren over de weinig klantvriendelijke wijze waarop ze door de molenaar behandeld werden. Hij weigerde ondermeer om in te gaan op verzoeken om het graan of meel tijdelijk op te slaan op de molen (te borgen). De boeren zagen zich daardoor genoodzaakt om hun graan op de Stipdonkse watermolen te laten malen. Molenaar Janssens wilde tot groot ongenoegen van de bewoners in Vlierden ook het monopolie verwerven op de handel in brood en meel. Aan het einde van de vele klaagverhalen van de boeren wordt nog een detail genoemd dat het wangedrag van de molenaar en de wrevel van de boeren zou kunnen verklaren; de molenaar had in 1766 het oude molenhuis laten afbreken en een nieuw (het huidige op de Baarschot) laten bouwen dat hem molder ten minsten wel twee duysend gulden heeft gekost, bovendien had hij nog een nieuw huis laten bouwen dat als herberg dienst deed. Uiteindelijk werd toch een oplossing gevonden voor de problemen met het scheploon. Aan de molenaar werd voor het bepalen van zijn maalloon een geijkt koperen vat ter hand gesteld met de inhoud van een twintigste Peelvat, zoals dat ook gebruikt werd op de molens van Someren en Asten. Pas vele jaren later, in 1789, werd aan de belastingontvangers in de Meierij opdracht gegeven door de Raad van State om een onderzoek in te stellen naar de hoogte van de gevraagde maallonen door de verschillende molenaars om tot een algemeen geldend reglement te kunnen komen.

Dat het molendwangrecht in die tijd nog volop gold voor de Deurnenaren ondervond de knecht van Johannes Lamberts uit Deurne toen hij op 27 maart 1787 werd bekeurd door vorster Balthasar van Schayk omdat hij met paard en kar, beladen met onder anderen vier zakken meel, vanuit Vlierden terugkeerde naar Deurne. Na de Franse Revolutie kon de verplichting, om op een bepaalde molen zijn graan te laten malen, niet langer aan de hele gemeenschap worden opgelegd. Dat wil niet zeggen dat men onbeperkte vrijheid had bij het laten bemalen van zijn granen. Toen de weduwe van Jozef Hendriks uit Bakel in 1860 haar boerderij op Brouwhuis verhuurde aan Francis Rooijakkers werd in de pachtovereenkomst nadrukkelijk bepaald dat de huurder zijn granen moest laten malen op de molen het Geremd te Helmond.
[Rond 1980 diende het molenhuis, dat een tiental jaren daarvoor door de Waterleidingmaatschappij Oost Brabant was aangekocht van Jan Hikspoors, nog een half jaartje als onderkomen voor krakers. foto Joep Coppens]
Molenaar Janssens, een Mierlonaar van

[Tot 1950 bemaalde de familie van Deursen de windmolen. fotocollectie Joep Coppens ]


geboorte en gehuwd met Christina, een van de dochters van de weduwe van den Broek, was allesbehalve geliefd bij de Vlierdenaren en dat ondervond hij zelfs een keer aan den lijve toen hij tijdens een bloedige vechtpartij door toedoen van Jacob Dirk Jacobs ernstig gewond raakte. Vrij snel na deze ruzie besloot Janssens zijn geluk elders te gaan beproeven, hij verpachtte de molen en het molenhuis aan zijn stiefzoon Jan Goort Smits en hij vertrok zelf naar Gogh in het land van Cleef.

In de lente van 1774 wisselde de wacht op de molen en het molenhuis. Matthijs, de zoon van Jan Jansen van Bree, werd de opvolger van Smits die zijn heil als molenaar ging zoeken in de stad Rees, eveneens in het Cleefse land. Lang heeft van Bree het niet volgehouden als molenaar van Vlierden want al in 1779 is Antoni van Hout, en na zijn overlijden op 3 april 1783 diens weduwe en later hun zoon Adriaan, de pachter van de molen.

Uit de verslagen van de toestand waarin de molen zich bevond bij de overdracht van de ene eigenaar op de andere blijkt dat eind 18de eeuw er sprake is van twee koppels stenen, namelijk de rog- of korenmolen en de boekweitmolen. Van 1792 tot 1807 was Jan Mathijs Corstjens molenaar en huurder van het molenhuis voor 350 gulden per jaar. Zijn opvolger als molenaar is Andries Rossers.

Na het overlijden van Jan Janssens en zijn vrouw verkochten de erfgenamen in 1810 de molen en het molenhuis aan Francis van den Boomen uit Lierop en Antoni Nicolaas Driessen voor 3132 gulden. Lang zouden zij er geen plezier aan beleven want al in 1812 verkochten zij de molen aan de Deurnese deurwaarder Michiel van Schayk en Adriaan van Moorsel werd eigenaar van het molenhuis.

Bij de invoering van het kadaster was baron Theodorus de Smeth uit Deurne de bezitter van de molen. Als molenaar in het eerste kwart van de 19de eeuw traden achtereenvolgens Antoni Truijen en Jan Winkens op. De oude molen met de eerbiedwaardige geschiedenis is waarschijnlijk tussen 1832 en 1838 in verval geraakt of afgebrand en verdwenen.
Het molenloze tijdperk eindigde voor Vlierden in 1844 toen Jan van Hombergh de huidige molen aan de Molenhuisweg liet bouwen. Nadat van Hombergh, die molenaarsknecht was in Deurne, op 7 november 1843 bij de districtscommissaris een verzoek had ingediend tot oprichting van een windkoren- en pelmolen berichtte de gemeente Vlierden op 12 december daaraan volgend dat hiertegen in

Vlierden geen bezwaar bestond. Van Hombergh had de plaatselijke situatie iets rooskleuriger geschilderd dan deze in feite was, hij meldde dat Vlierden 1400 zielen telde in plaats van de 643 die er waren. Hij noemde ook niet de Stipdonkse watermolen en de Deurnese heimolen nabij Vreekwijk waar ook Vlierdense boeren hun graan naar toe brachten sinds de Belgerense watermolen buiten bedrijf was gesteld. In 1845 vroeg van Hombergh toestemming om ook mout op de molen te mogen malen maar de Vlierdense gemeente-bestuurders zagen de noodzaak daarvan niet in omdat er in Vlierden op dat moment geen brouwerijen waren. In 1852 verkocht van Hombergh de molen voor 5000 gulden aan Hendrina van der Parren, de weduwe van Peter Joseph Peters, uit Veldhoven. In 1856 gaf laatstgenoemde aan van Hombergh opdracht om namens haar de Vlierdense windmolen in het publiek te koop aan te bieden. Er bleek onvoldoende geboden te worden voor de nieuwe molen en de goederen werden buiten koop gesteld. Enkele maanden later, op 7 januari 1857 werd van Hombergh, hij was inmiddels molenaar en olieslager in Liessel, opnieuw eigenaar van "zijn" molen voor een prijs van 3000 gulden bij een onderhandse verkoop. Op 1 april 1868 verkocht van Hombergh de molen met het molenhuis aan de Meijelse landmeter Willem Janssen voor 3400 gulden.

Rond 1890 werd de molen opgevijzeld, dat wil zeggen dat de romp ongeveer twee meter hoger werd opgemetseld. Het gaande werk van de graanmolen ging eveneens omhoog en onder de nieuw opgeworpen berg kwam ruimte voor een zogenaamde oliemolen. In 1909 kocht de Astense timmermanszoon Jan van Deursen de molen en ging hem zelf bemalen. Daarvoor had hij de standaardmolen op de Postelstraat in Someren bemalen en had hij als muldersleerling het vak geleerd in Heumen bij Nijmegen en in het Duitse Kleef. Voor het olieslaan kwam Toon van Calis op de molen werken. Na de eerste wereldoorlog vonden veel boeren het maalloon van de molenaar te hoog en gingen zij zelf hun granen malen. Rond 1928 werd de oliemolen uitgebroken en werd er een dieselmotor geïnstalleerd in een gebouwtje aan de zuidkant van de molenberg. Deze dieselmotor dreef een koppel kunststenen aan dat onder in de berg in een maalstoel lag. In 1933 kwam Louw van Deursen, een zoon van Jan, als 15-jarige bij zijn vader op de molen werken. Toen in 1937 Wim van Deursen koning van de Vlierdense schut werd schonk
[Molenaar Lambert Janssen (geb. te Meijel 15-1-1855) was tot aan zijn vertrek uit Vlierden in 1913 tevens opperbrandmeester en bestuurslid van de Boerenleenbank. foto collectie Joep Coppens]
[Jan van Deursen, geboren 27-10-1870 in Asten en overleden 21-8-1946 in Vlierden, werd als mulder opgevolgd door zijn zonen Wim en Louw. foto collectie Joep Coppens]

hij aan het gilde een schildje met een afbeelding van de Vlierdense molen.


eigenaren van de windmolens

De standaardmolen

1548 meester Jan Lambertszoen van der Braken

1625 Heylken Verbraecken, vrouw van Wolff Francken

1625-1627 Aert Willems

1627-1639 Arndt Hendricxzoon van Zutphen (½)

1639-1648 Maria Aert Hendricx van Zutphen, weduwe van Melchior van den Graeff, en haar halfbroer Adriaan

1648-1659 Anthony van Outheusden (½)

1701-1717 Jan Jansen Rooyackers, man van Maria Mathijs Manders, weduwe van Hendrick van den Broeck (½)

1701 Baron Quaet van Wickradth (½)

1717 Anna Elisabeth Cornelia Quaet van Lanscroon (½)

tot 1750 Alexander Gijsbert baron van Tengnagel en Zeno Diderik Walraed baron van Tengnagel (½)

1750 Joachim Reinholt baron van Glasenapp (½)

1750 Maria Verdeuseldonck, weduwe van Jan van den Broek (de helft, vanaf 1754 twee derde deel)

1754 Joseph van den Broek (1/3)

1764 Catharina Janssen, weduwe van Joseph van den Broek en de vrouw van Jan Baptist Crabben, Jan van den Broek en Maria Joseph Pellemans, dochter van Theodorus Pellemans en Maria van den Broek. (1/6)

1763-1764 Johannes Janssens (5/6)

1764 Henderina Driessen, weduwe van Cristiaan van den Broek, met haar kinderen Henderik, Henderina, vrouw van Arnoldus Verdeuseldonk, en Maria, vrouw van Francis Meulendijcx (1/6)

1764-1767 Johannes Janssens

1767-1781 Johan Francois d'Aumerie

1781-1810 Johannis Janssens

1810-1812 Francis van den Boomen (½)

1810-1812 Antoni Nicolaas Driessen (½)

1812 Michiel van Schaijk

1832 Baron Theodorus de Smeth van Deurne

1832 de weduwe Adriaan van Moorsel

De huidige molen

1844-1852 Johannes van Hombergh

1852-1857 Hendrina van der Paren, weduwe van Peter Joseph Peeters

1857-1870 Johannes van Hombergh

1870 Willem Janssen

1882-1909 Lambert Janssen

vanaf 1909 Jan van Deursen

10. HET VERENIGINGSLEVEN


De kermis
Ongetwijfeld is het kermis vieren in Vlierden al lange tijd in gebruik geweest. Hoe lang precies is niet te achterhalen. Maar we weten dat al in 1775, toen het jaarsalaris van de vorster flink verhoogd werd van 25 naar 75 gulden hem daarbij werd verboden om nog langer "paaseieren en kermis" op te halen. In de vorige eeuw werd in Vlierden de kermis in de herfst gevierd. Met het overvloedig alcoholgebruik tijdens de kermisda­gen kwamen ook veel vechtpartijen voor. Zo werd de 41-jarige Hendrik van Hoof op 9 oktober 1849 tijdens een steekpartij met het mes ernstig aan zijn gezicht gewond door de 28-jarige boerenknecht Cornelis Swinkels.
Verstoring van de openbare orde tijdens de Vlierdense kermis dateert niet van de laatste jaren, lees er maar artikel 2 B van de "verordening van het houden van jaarmarkten en kermissen" van 150 jaar geleden op na: Het is verboden planeten te trekken, kaarten te leggen of andere tot afzetterij, onzedigheid of rustverstoring aanleiding gevende spelen of gezangen hoe ook genaamd op de markten of kermissen te vertonen of te doen plaats hebben.
Ook vroeger werd er al kritiek uitgeoefend op de wijze waarop de plaatselijke overheid zich opstelde tijdens de Vlierdense kermisdagen bij het handhaven van de orde. Tijdens de kermis in oktober 1898 kreeg Lenard van Heugten met een dorpsgenoot rond een uur of tien 's avonds ruzie waarbij van Heugten, ofschoon niet dronken, zo hard begon te schreeuwen tegen zijn opponent dat de veldwachter hem in de kraag greep en een onvrijwillige overnachting in het arrestantenlokaal gaf. De ambtenaar van het Openbaar Ministerie van het arrondissement Roermond, die dit te horen kreeg, achtte de genomen maatregel in geen verhouding tot de (eventuele) overtreding en vroeg om opheldering aan de burgemeester, deze gaf uiteindelijk een flinke uitbrander aan veldwachter Fransen voor diens optreden.
Hoe het kermis vieren er in het begin van deze eeuw in Vlierden aan toe ging weten we vooral uit de breedvoerige versla­gen die elk jaar weer in de krant terugkeerden. In 1903 was men er in Vlierden al niet erg gerust op dat het tijdens de kermisdagen rustig zou blijven en liet men een aantal marechaussees vanuit Asten naar Vlierden overkomen voor de handhaving van de openbare orde. Om hoeveel manschappen het ging is niet bekend, wel dat ze voor 3 gulden en 60 cent voor rekening van de gemeente Vlierden hun avondmaaltijd mochten gebruiken.
De kermis van 1905 had een rustig verloop, althans in Vlierden-dorp waar de herbergen om tien uur 's avonds dicht gingen. In Brouwhuis echter werden de bloeme­tjes tot in de kleine uurtjes buiten gezet en De dames waren
[Op 19 juni 1914 kreeg Vlierden een nieuwe verordening op de herbergen.]

zoo dronken als duizend man en zwabberden langs de straat en maakten kabaal van belang.
Tijdens de mobilisatie in de eerste wereldoorlog was het kermis ­vieren in Vlierden, net als elders, tijdelijk verboden. De tijdsomstandigheden gaven er ook geen aanleiding toe om kermis te vieren. In 1919 werd de kermis weer in ere hersteld met het vogelschieten voor de koning op maandag en de rondtrek van het St.Wilbertsgilde met trom en vaandel en het prijsvogel schieten op dinsdag. Nieuw bij de kermisviering van dat jaar was het optreden van de pas opgerichte fanfare onder leiding van dirigent van den Boomen. Voor het overige brachten de Vlierdenaren deze dagen door met veel eten en drinken. Van andere openbare geneugten dan kroeglo­pen was nog geen sprake.
In 1921 stond voor het eerst een draaimolen, compleet met een vals spelend orgel, op de kermis en er werd zowel door jong als door oud veel gebruik van gemaakt. De nieuwe attractie trok mensen van buiten Vlierden naar de kermis die toen nog stond op het pleintje voor het raadhuis in de Vlierbocht. In 1922 is er naast 'n paar suikerkramen tevens sprake van een slagmachine, de kop van Jut, op de kermis. In deze jaren duurde de kermis tot en met woensdag. In 1923 waren voor het eerst de luchtschommels op Vlierden kermis aanwezig. De staangelden die voor deze attracties moesten worden betaald zorgden toen al voor een rela­tief flink inkomen voor de gemeen­te; voor de draaimolen en de lucht­schommels moest de firma van der Vorst toen 150 gulden neertellen. Niet iedereen was blij met de komst van de nieuwerwetse luchtschom­mels die de rokken der dames onzedig hoog zou kunnen laten opwaaien; het raads­lid Han­nes Fransen verklaarde zich dan ook uit een moreel oogpunt tegen de komst en diende tevergeefs een motie in om toelating te verhinde­ren. Wel had de Vlierdense raad oog voor de problemen die overmatig alcoholgebruik tijdens de kermisdagen met zich meebracht en er werd besloten dat om 1 uur 's middags alle cafés de deuren moesten sluiten. In 1924 werd de kermis, tot dan toe steeds gehouden op de derde zondag in juni en dus vallend midden in de drukke hooitijd, defini­tief verplaatst naar de zondag voor Pinksteren en op voorstel van raadslid Johannes Fransen ingekort van vier naar drie dagen; kermis-woensdag kwam te vervallen.

In 1924 werd de schutsboom, waarop het koning­schap van het gilde jaar­lijks tijdens de kermis werd bevochten en die tot dan op het Schooteind stond, uit veilig­heids­overwegin­gen ver­plaatst naar het terrein bij de nieuwe lagere school.

[Bijenbond St.Isidorus. Foto ca. 1940 Achterste rij oppasser Hoedemakers, Willem van Otterdijk, Gerard Koolen, Fried Aarts, Leo Teeuwen, Karel Klaassen, Piet Kemps, Tienus van Rooy, Bert van Otterdijk. Voorste rij: Bert Hermans, meester van Driel, pastoor Peeters, Tienus van de Ven, Willem Slaats, Tieske Mennen. (collectie Frans Weemen)]

1   ...   11   12   13   14   15   16   17   18   ...   45


Verilənlər bazası müəlliflik hüququ ilə müdafiə olunur ©atelim.com 2016
rəhbərliyinə müraciət