Ana səhifə

Vlierdens Verleden


Yüklə 1.61 Mb.
səhifə14/45
tarix25.06.2016
ölçüsü1.61 Mb.
1   ...   10   11   12   13   14   15   16   17   ...   45

Martinus Joosten op herhaling

Martinus Joosten werd zowel rond 1871 als in 1875 gearresteerd naar aanleiding van een vechtpartij. In laatstgenoemd jaar werd Francis Jacobs ernstig door hem mishandeld zonder dat daar enige aanleiding toe was.


Imkers op de vuist

Op 12 oktober 1876 hielden de leden van het Vlierdense bijengilde 's middags een drinkgelag in de herberg van Dirk van Woensel op de Beersing. Daarbij ontstond slaande ruzie tussen Simon Sleegers en Dorus van Bree. Veldwachter Paulus Fransen, toevallig ook daar aanwezig, wilde de vechtersbazen uit elkaar halen. Sleegers verzette zich daartegen en doordat hij nog wat scheldwoorden richtte aan de veldwachter beledigde hij bovendien het openbare Vlierdense gezag.


Ochtendhumeur in de café

Dat knokpartijen in café's ook al 's morgens konden plaatsvinden bewezen ons de twee Vlierdense boeren Peter Smits (23 jaar) en Dorus Aarts (28 jaar) die op 14 februari 1877 het om 10 uur 's morgens al stevig met elkaar aan de stok hadden in de herberg van Peter Goossens.


Simon Sleegers slachtoffer

In het voorjaar van 1878 was Simon Sleegers opnieuw betrokken bij een vechtpartij in de herberg van van Woensel op de Beersing (Beersdonk). Deze keer raakte hij ernstig gewond aan zijn hoofd en moest meerdere dagen in bed blijven.

Willem van Eijk heeft last van kwade dronk Vaak was er drank in het spel bij de talloze knokpartijen. De een werd vrolijk van een glaasje bier of een borreltje en de ander was een onverbeterlijke ruziezoeker als hij onder invloed was. Tot de laatstgenoemde categorie hoorde de dienstknecht Willem van Eijk van wiens ruziezoekend gedrag de gebroeders van der Putten in 1878 het slachtoffer werden.

Drinken tegen wil en dank

Huibert Joosten en Theodorus Aarts zaten in december 1880 in een van de Vlierdense herbergen te drinken. Aarts, een stille eenvoudige

jongeman, vond op een gegeven moment dat hij voldoende gedronken had maar Joosten wilde hem dwingen om nog een glaasje jenever te drinken. Aarts duwde hem van zich af waarbij Joosten ongelukkig ten val kwam. Enkele dagen later deed Joosten aangifte bij de marechaussee wegens mishandeling door Aarts. Wie mishandelde wie?


Wethouder op stroperspad

Dat de Vlierdenaren niet steeds het goede voorbeeld kregen van de hoeders van de wet bewees begin deze eeuw wethouder Eimbert Verstappen. Hij werd op 30 januari 1901 aangehouden door de jachtopziener omdat hij zonder toestemming op andermans grond aan het jagen zou zijn. Hij ontsnapte toen ternauwernood aan een veroordeling omdat hij tijdens de rechtzitting een ondertekende schriftelijke toestemming kon laten zien van de pachter van de grond waarop hij gearresteerd was. Pijnlijk was wel dat bleek dat de pachter niet kon lezen of schrijven. Zelfs de burgemeester moest hem als getuige komen vrijpleiten. Vier jaar later werd de wethouder opnieuw in de kraag gegrepen wegens jagen op andermans grond zonder jachtakte en zonder toestemming van de eigenaar. Deze keer werd hij veroordeeld tot tien gulden boete of 6 dagen hechtenis.


Dè weet ik nie mnheir

De herbergier J.N. stond op 2 januari 1902 voor de kantonrechter omdat hij sterke drank hand geschonken, terwijl hij slechts een vergunning had voor zwak alcoholische dranken (bier). De getuige Mansvelders antwoordde op iedere vraag die de kantonrechter hem stelde hetzelfde, namelijk: "Dè weet ik nie mnheir." Zelfs op de vragen hoe oud hij was en hoe hij heette luidde zijn antwoord: "Dè weet ik nie mnheir." Er werd 25 gulden boete of acht dagen hechtenis geëist, de rechter sprak hem vrij en de officier ging in hoger beroep.


De duim

Tijdens een vechtpartij in januari 1902 werd bij iemand de duim afgebeten. Ene W.B. raakte ernstig gewond. De daders werden gegrepen en gestraft. Jan Mathijs Jansen kreeg een maand celstraf, Jan van Tilburg en Antoni Fransen moesten ieder tien dagen zitten.


Smidsknecht: lijdend voorwerp

Het carnaval ging begin van deze eeuw in Vlierden ook al niet ongemerkt voorbij. Er werd flink gedronken en vervolgens gescholden en geklopt in 1902, de knecht van de smid werd daarbij als aambeeld gebruikt.


Helmonder aan de riek

Op een zomeravond van 1902 kreeg een boer op de Beersdonk het aan de stok, of beter gezegd aan de riek, met een passerende Helmonder waarbij de vreemdeling nogal ernstig gewond raakte aan zijn hand. Beide partijen deden aangifte bij de politie.


Diefstal bij Cornelis Rooijakkers

In november 1904 werd door onbekende daders voor vijftig gulden aan goederen gestolen uit de woning van Cornelis Rooijakkers op Brouwhuis.


De buit in de sloot

Bij de familie Kanters op Brouwhuis werden rond de jaarwisseling 1907-1908 een aantal gouden sieraden gestolen en enkele dagen later door enkele jongens uit Helmond in een sloot teruggevonden. Ene R. uit de buurt werd van de diefstal verdacht.

Veldwachter ten onrechte beticht

De Vlierdense onbezoldigde rijksveldwachter Karel Dorren werd, samen met een dorpsgenoot en een Eerselse sigarenmaker, in 1914 verdacht van mishandeling van een tweetal personen. De beklaagden ontkenden vierkant ook maar iets met de zaak te maken te hebben en werden in hoger beroep vrijgesproken.


Man doodt hond

Tijdens het stropen werd Hendrik Rooijakkers in 1915 betrapt door de patrouillerende marechaussee die zijn hond op de wetsovertreder afstuurde. De stroper bedacht zich geen moment en schoot de hond neer hetgeen hem drie weken gevangenisstraf kostte.


Woonwagenbewoners in aantocht

Men was in Vlierden net als elders beducht voor rondtrekkende woonwagenbewoners. Zij behoorden tot de onderste lagen van de maatschappij en voor zover ze een beroep uitoefenden bestond dat uit scharen slijpen, stoelen matten, venten, harmonica spelen, hardlopen en verlotingen van eigen gemaakte voorwerpen. Tot aan de komst van de Woonwagenwet van 1918 had ieder dorp zijn eigen beleid ten aanzien van deze bevolkingsgroep. Meestal kwam dat neer dat op het motto "overal maar niet bij ons" en werden ze overal weggejaagd. Geen wonder dat de woonwagenstandplaatsen, in de volksmond kampen genoemd, ontstonden op de gemeentegrenzen. We maakten al kennis met een paar vaste bewoners van het kamp aan de Deurnesedijk in 1794. Maar ook sommige rondtrekkende woonwagenbewoners waren met naam en toenaam bekend. In 1916 waarschuwde vanuit Asten de opperwachtmeester brigadecommandant dat zich aldaar de bekende woonwagenbewoners August Braun en Robert Imker ophielden. Laten we de commandant even zelf aan het woord: In die wagens bevinden zich vrouwen die trachten geld te wisselen en op die manier gewoonlijk hun slag te slaan door het plegen van diefstal. Indien zij inkoopen doen wordt door hen steeds bankpapier ter betaling aangeboden. Het is van groot belang hiervan publiciteit te geven opdat de menschen op hun hoede kunnen zijn. Morgen vertrekken zij in de richting Deurne.


De was weg

Weliswaar was Nederland niet direct betrokken bij de oorlogshandelingen in de eerste wereldoorlog, maar toch waren het moeilijke tijden voor iedereen. Er kwam steeds meer schaarste aan levensmiddelen en kleding. In dit kader moeten ook de volgende diefstallen beschouwd worden.

Bij de slager F. van Otterdijk werd in de nacht van 1 op 2 oktober 1917 de hele was, die nog nat in de kuip zat, gestolen. In juli 1918 werden roggeschoven, die op het veld in tijlen te drogen stonden, gestolen en zelfs zaadspurrie verdween met onbekende bestemming. Op oudejaarsnacht 1918/1919 werd ingebroken in het Stoomzuivelfabriek waarbij twaalf kilo boter en negen gulden werd gestolen. Ook in het raadhuis kwamen dieven binnen, die daar echter niks van hun gading konden vinden.

9. MOLENS


De watermolen van Ruth

De oudst bekende Vlierdense watermolen is niet die van Belgeren maar de watermolen van Ruth. Toen de Astense heer Hendrick van Cuijck in 1367 de zogenaamde "gemeene gronden" beschikbaar stelde aan de Astense ingezetenen werden in de uitgifte-akte een aantal grenspunten genoemd. Een van deze punten was Ruth ten raide, hiermee is ongetwijfeld de Ruthse watermolen bedoeld. Die van Belgeren werd toen nog niet genoemd. Ook in de meeste afschriften van de uitgifte van gemene gronden, of de bevestiging ervan aan de Vlierdenaren door de Hertogen van Brabant, wordt de Belgerense watermolen niet genoemd. Er is wel een afschrift uit 1468 bekend waarin zowel de Ruthse als de Stipdonkse watermolen worden genoemd. De Ruthse watermolen moet rond deze tijd al in verval zijn geraakt, althans in de bewaard gebleven documenten wordt hij dan nog nauwelijks vermeld. Na de vrede van Munster van 1648 kwamen de goederen die eigendom waren geweest van katolieke instellingen in handen van de protestantse overheid en werden ze beheerd door de rentmeester van de Geestelijke Goederen. In dit kader werden in 1671 de hoeven Vorst en Ruth door hem geconfisqueerd. Bij de Ruthse hoeve hoorde toen het recht van den vervallen oliemolen weder te mogen oprichten. Toen Rogier van Leefdael in 1730 de Ruthse hoeve kocht van Mathijs Molemakers was in de koopakte ook weer sprake van dat recht. Voor zover we hebben kunnen nagaan is na 1671 nooit effectief gebruik gemaakt van een in werking zijnde oliemolen bij Ruth. Opvallend is wel dat vlak bij de huidige brug over de Aa naar de Stegen tot voor kort de restanten van enkele dikke houten stijlen in de rivieroever zichtbaar waren. Zouden zij in vroeger eeuwen ooit gediend hebben als fundament van de Ruthse oliemolen?

De watermolen van Belgeren
De geschiedenis van de Belgerense watermolen neemt zijn aanvang ergens aan het eind van de Middeleeuwen en eindigt in het begin van de 19de eeuw. Voor het laatst vonden we de molen vermeld in het schouwverbaal van 1830; een rapport waarin de bevindingen van de jaarlijkse inspectie op het schoonmaken van de waterlossingen werden vermeld. De Belgerense watermolen, later de brug bij Belgeren, diende vele jaren als vertrek- en eindpunt van deze inspectie-tochten. In 1830 was de watermolen waarschijnlijk niet meer in gebruik. Het laatste verslag van de toestand waarin de
[Dit detail van een 18de eeuwse Hondius-kaart laat zien dat de toenmalige maker niet precies wist hoe de rivieren rond Vlierden liepen.]

molen verkeerde werd beschreven dateert van 4 mei 1825 toen molenaar Peter Holten uit Veghel naar Asten kwam om zowel de Astense windmolen als de Belgerense watermolen voor een periode van acht jaar te huren van de toenmalige heer van Asten. Uit dat verslag blijkt dat na een ingrijpende verbouwing in 1756 en wat reparaties in 1797, 1802 en 1812 de molen behoorlijk in verval was geraakt. Blijkbaar loonde het niet meer de moeite om haar opnieuw te repareren en raakte ze helemaal in verval. Bij de voorbereidingen tot de invoering van het kadaster werd op 17 april 1826 een beschrijving gegeven van de grens tussen de gemeenten Asten en Vlierden waarbij de watermolen op Belgeren nog werd genoemd. De plaats waar de molen gestaan heeft is na de ruilverkaveling en kanalisering van de Aa in de vijftiger jaren weliswaar nog wel precies aan te duiden maar er is geen spoor meer van terug te vinden. Bij de toenmalige werkzaamheden zijn ook het zandweggetje naar Asten en de Belgerense brug over de Aa verdwenen. Deze route was tot aan de aanleg van de "kunstweg" Asten-Deurne-Bakel-Gemert rond 1880 de grote verbindingsweg tussen Asten en Vlierden, in later jaren was het niet meer dan een landweggetje dat de boeren benutten om hun landerijen te kunnen bereiken. Bij de brug stond vele eeuwen lang op de Aa de watermolen die in de wintermaanden, van 1 oktober tot 17 maart, in werking was. In de zomermaanden was het waterpeil ter plaatse niet hoog genoeg.

De oudst bekende molenaar van de Belgerense watermolen werd aangetroffen in 1407. Jan die Haze, een zoon van Jan Loppard de molenaar van Bergelen, verkocht toen een stuk grond. Rond 1435 was Mathijs Loppardzoon van Bergelen eigenaar van zowel de watermolen als van een rosmolen die aan de Vlierdense kant van de Aa stond.

In de 15de en 16de eeuw is sprake van een dubbele molen op Belgeren. Aan de Astense kant was een oliemolen en aan de Vlierdense kant een korenmolen. De oliemolen is in 1615 in verval geraakt.

Dicht bij de watermolen heeft vroeger een boerderij gestaan waarvan in 1409 Jan van den Nuwenhuys eigenaar was. Ook ridder Dirk de Roovere en IJsbout van Bergelen hadden er toen bezittingen.

Van 1552 is een huurovereenkomst bewaard gebleven van de ros- en watermolen en de erbij horende hoeve. De verkleinwoorden huisken en hoefken in deze akte doen vermoeden dan de bijhorende gebouwen niet al te veel voorstelden. De huurprijs bedroeg 12 mud rogge en een mauwer boekweit per jaar. In 1696 betaalde Jan Rooijackers, die tevens de Vlierdense korenwindmolen bemaalde, 80 gulden jaarhuur. Zoals we gezien hebben was de watermolen alleen in de wintermaanden in gebruik; dat het zelfs dan soms aan voldoende waterkracht schortte blijkt uit een bepaling in een contract uit 1557 waarin werd gesteld dat de molenaar gerechtigd was de pacht een jaar later te betalen indien hij deze niet kon betalen doer gebreck van water. De normale betaaldag voor de pachtpenningen was 16 maart, dus aan het einde van het maalseizoen. Het maal- en visrecht Aan het maalrecht was tevens het recht op visserij in de Aa verbonden. Johan baron van Leefdael had in 1694 de watermolen gekocht inclusief de gerechticheid van visserijen. In het Rixtelse cijnsboek dat in 1543 door rentmeester Jan Bax werd overgeschreven, was al sprake van het visrecht op de Aa, tussen de Belgerense watermolen en de plaats genaamd Den Dranck, dat toen toehoorde aan de weduwe van Everard Hendrikzoon van Doerne en haar zeven kinderen. Als vroegere bezitters van dit recht werden genoemd Jan Marceliszoon Vissers, Henrica de weduwe van Marcelis Vissers met haar zeven kinderen, de kinderen van Goort Zwisten en Johan Bock. Dezelfde personen waren ook gerechtigd tot Nollekens visrecht (Piscatura Nollekini) onder Vlierden. In 1715 werd het visrecht van de (mede)eigenaar van de watermolen, destijds Johan van Leefdael, betwist door de vrouw van Asten en de Vlierdense ingezetenen. De toenmalige Deurnese predikant verklaarde dat hij enige jaren eerder, toen Johan van Leefdael nog eigenaar van de watermolen was, ongestoord vis had gevangen bij de watermolen en deze had overgezet op de kasteelgracht. Ook een aantal andere vooraanstaande Deurnenaren, waaronder de vice-president Antoni Evert Hurkmans, verklaarden dat zij altijd ongestoord in de Vloet en de Meulenwiel nabij de molen hadden kunnen vissen. Sommige getuigen vertelden er wel bij dat ze de vis gedeeld hadden met de Astense vissers. Aan de ruzie kwam een einde in 1723 toen de Astense heer baron van Bertholff Ruyff voor 800 gulden de watermolen met het recht op visserij en de Ekelhof kocht van de Deurnese heer Gerard Suljard.

In 1736 mocht de stokoude molenaar Cornelis Manders de molen voortijdig verlaten. zijn huurcontract liep nog tot 1740, omdat hij kinds was geworden. Zijn vrouw had al vele jaren zijn zaken waargenomen. Goort Willem Loomans, tevens molenaar op de Astense windmolen, was de nieuwe huurder. In 1781 droeg de oude en blinde Goort Loomans de scepter over de molens over aan zijn zoon Antoni. Antoni Loomans bemaalde de watermolen tot 1796. Het jaar daarvoor was hij door de stemgerechtigde ingezetenen van Asten gekozen tot tijdelijke drossaard van Asten, een teken dat hij in Asten veel crediet had. Een van de laatste molenaars, Antoni Kivits, heeft de molen ernstig verwaarloosd, in 1801 klaagde de heer van Asten en eigenaar, die zelf in Dordrecht woonde en via een zaakwaarnemer zijn belangen in Vlierden liet behartigen, over de wanprestaties van molenaar Kivits. Uiteindelijk werd hij nog voor zijn huurtermijn verstreken was uit de molen gezet en per 1 januari 1802 vervangen door Martinus Janssen, een oude bekende want bijna 40 jaar eerder had Janssen als muldersknecht bij Goort Loomans al op de Vlierdense watermolen gewerkt. In 1807 liet hij zijn huurcontract nog verlengen maar hij diende zijn nieuwe periode niet uit want in 1811 overleed hij.

Reparaties aan de watermolen

Er zijn veel rekeningen bewaard gebleven van reparaties door de plaatselijke timmerman, dakdekker en smid aan de watermolen. In 1702 heeft een ingrijpende verbouwing plaatsgevonden; er werden ondermeer vier bomen verwerkt tot palen onder het steenbed waarop de watermolen rustte.

In 1756 lieten de nieuwe eigenaren, de heren van Asten, nagaan welke reparaties dienden plaats te vinden aan hun bezittingen. Ten aanzien van de Belgerense watermolen werden de volgende opmerkingen gemaakt door de molenmeester:

- Er moet een nieuwe zolder worden gemaakt met 15 of 16 planken van 20 voet

- De zolderkap met pannen zijn goed. (Kort daarvoor had de watermolen een nieuwe


[Mogelijk lag hier bij de brug over de Aa van Ruth naar de Berken de Ruthse oliemolen op het water. foto collectie Pieter Koolen]

kap met 300 nieuwe pannen gekregen) - De ark is nieuw en goed, maar aan de Astense zijde zit bij de hoek een barst in de muur, circa 5 voet hoog. - Het schutgebont is goed. - Van de roggemolen zijn de nieuwe kaar, kuyp, rinkhout, decksels, schoen met legboom en haal allen goed. - De hals- en staakeyser met speelman zijn half versleten, alsmede de vonder en spoor.- De planken naast de wiel, langs de watermolen, moeten vernieuwd en geverfd worden. - De verdere palen onder het steenbed zijn goed. - Het steenbed is goed. - De wateras en scheene zijn half versleten. - Het kamrad en ronsels, kammen en staven zijn goed. - De muren, deuren en vensters zijn goed. - De luie mulder is versleten. - De waterkommen zijn half versleten. - De kettingen zijn nieuw. - De weyndassen worden nu, door Mr. Deenen, nieuw gemaakt. - Het waterrad met het stormeinde wordt vernieuwd.

De molenkar Veel molens in de Meierij waren zogenaamde dwangmolens, dat wil zeggen dat de inwoners van een bepaalde plaats gedwongen konden worden hun granen op een bepaalde molen te laten malen. Zo werd in 1744 de Astense windmolen aangewezen als de molen waar de Astenaren hun granen moesten laten malen. Als de Astenaren de voorkeur gaven aan de Vlierdense watermolen was dat niet zo'n ramp want de water- en de windmolen kenden zowel dezelfde molenaar als dezelfde eigenaar. Anders lag dat voor de Vlierdenaren. In 1767 was windmolenaar Johannes Janssens, die niet erg geliefd was bij de Vlierdense boeren, het beu dat menige boer zijn graan liet malen bij de concurrent op de Belgerense of Stipdonkse watermolen. Hij diende een verzoek in bij de Raad van State om ook zijn windmolen te verheffen tot een dwangmolen en om een onpartijdige waag te Vlierden op te richten waar ook het maalloon bepaald zou worden. Uiteindelijk is het verzoek van Janssens niet ingewilligd en bleef de zaak rusten.

Toen Goort Loomans in het najaar van 1780 de bemaling van de molen overdroeg aan zijn zoon Antoni wilde deze zijn klantenkring onder de Vlierdenaren uitbreiden en liet in december van dat jaar wekelijks een met bel behangen paard en kar, de zogenaamde molenkar, door Vlierden rijden om de boeren aan te moedigen hun granen bij hem te laten malen. Gratis zorgde hij voor het ophalen van het graan en het afleveren van het meel. Dit kwam molenaar Janssens ter ore, hij woonde inmiddels zelf te Goch in het land in Cleef maar was nog steeds eigenaar van de windmolen, en hij liet via zijn advocaat aan Loomans junior weten dat hij onmiddellijk zijn wervende activiteiten moest staken. Hij beweerde dat het recht om binnen Vlierden met paard en kar rond te trekken uitsluitend toekwam aan de windmolenaar. De oude en blinde Astense molenaar Goort Loomans wist echter te vertellen dat in vroeger jaren zowel door de wind- als de watermolenaar met paard en kar door Vlierden getrokken was om elkaar de klanten af te snoepen maar dat beide partijen deze activiteiten, op een enkele uitzondering na, al vele jaren geleden hadden gestaakt. De toenmalige heren van Asten, die tevens eigenaar waren van de Belgerense watermolen, werd om hun mening gevraagd. Zij vonden dat de water- en de windmolen in Vlierden gelijk berechtigd waren en dat, omdat de windmolens later waren uitgevonden dan watermolens en de Vlierdense watermolen honderden jaren ouder was dan de windmolen, de bewijslast voor het tegendeel bij de windmolenaar lag. Bovendien waren ze van mening dat niet de molenaar-pachter maar de eigenaar moest worden aangesproken op de vermeende overtreding. Over en weer werden via hun advocaten tussen de partijen de nodige brieven over de kwestie verstuurd en ondertussen bleef de molenkar maar rijden. Beiden partijen stelden voor om, teneinde aan alle problemen op te lossen, de molen van de tegenpartij te kopen. Al in 1613 had de Vlierdense (wind)molenaar Marcus Laurens Hicspoors een drietal oude ingezetenen, namelijk Aert Jan Slaets, Jan Maes Baekelmans en Willem Snabben, laten verklaren dat er ter plaatse nooit een Astense of Bakelse molenkar had rondgereden. Had Janssens dit document gekend dan zou hij zeker, met een redelijke kans van slagen, zijn gaan procederen tegen de Astense heren.


De eigenaren van de watermolen
Bij een poging om de achtereenvolgende eigenaren van de watermolen te achterhalen komen er nogal wat problemen om de hoek

Lijst van molenaars van de watermolen: 1425 Michael die Molner 1479 [Aert Henrick Moerszoon] 1552-1560 Goyart Jan Sanders 1619 Marcus Laureijnssen Hixpoirs 1649 Wilbert Reijnders 1695-1696 Jan Rooijackers 1696-1704 Goort Hoefnagels 1706 de wed. Goort Hoefnagels 1707-1736 Cornelis Reynders Manders, gehuwd met Elisabeth van der Linden, de weduwe Goort Hoefnagels 1736-1781 Goort Willem Loomans 1781-1796 Antoni Goort Loomans 1796-1801 Antoni Kivits 1801-1811 Martinus Janssen, vanaf 1808 diens weduwe Helena Maria van de Mortel 1814-1815 Antoni Driessen vanaf 1825 Pieter Holten

kijken. Vaak blijkt niet duidelijk uit de verschillende gevonden akten van overdracht of het eigenlijke eigendom van de molen wordt overgedragen of dat slechts sprake is van een geldlening of schuldbekentenis waarbij de molen als onderpand dient. Laten we toch een opsomming geven van een aantal (mede)eigenaars en/of (mede)rechthebbenden op renten uit de Belgerense watermolen:

1407 Jan Loppart van Bergelen 1435 Mathijs van Bergelen zoon van wijlen Jan Loppart 1435-1449 Lambert Jan Robbijns of Romboutszoon van Asten 1437 Jut, dochter van Gherit Vryeze Goosen van Oosterhout, natuurlijke zoon van Reyner van Oosterhout, gehuwd met Jan Rover van Thuyftheze 1437-1444 Hadewich, vrouw van Henrick die Cort van Vlierden zoon van Peter Henricx van Asten voor 1438 Jut Aertsdr. van Beirgulen voor 1438 Jan de Molenaar, zoon van Henrick Coster van Rixtel 1438-1458 Willem Aert Houbraken tot 1443 Gerit de zoon van wijlen Gerit die Vrieze 1443 Aert Willemszoon Houbraken 1447 Willem de zoon van Dirck Smolners van Heerzel en zijn broer Dirck 1449-1453 Willem die Mersman alias tsMollers van Bergelen, zoon van wijlen Jan Mersman van Heze, en zijn broer Mathijs 1455-1471 Henrick Goyarts van Bruheze, Aert van Bruheze en Goyart Janss. van Betmeer 1458 Everart van Doerne. De molen bleef vele generaties familiebezit van de van Doerne's. Uit onderstaand genealogisch schema blijken de achtereenvolgende eigenaren:

Everard van Doerne -> Hendrik van Doerne -> Everard van Doerne x Margaretha van Vladeracken -> Jan van Doerne x Josina van Erp Hendrik van Doerne en Walraven van Wittenhorst x Margaretha van Doerne -> Wolfaart Everart v Wittenhorst x Josina van Malsen 1615-1619 -> Arnold Huyn van Geleen x Margaretha Wilhelmina van Wittenhorst (1619)

Op 23 juli 1619 verkocht Arnold Huyn de molen met de bijhorende hoeve, die hij van zijn overleden schoonvader geërfd had, aan Laurens Peters alias Cocx van Gemert. In 1694 verkocht Laurens Antonis van der Heyden, die via zijn ouders in 1688 eigenaar was geworden, de watermolen aan Johan baron van Leefdaal, die heer van Liessel en raad en rentmeester-generaal van de Geestelijke Goederen was. In de archieven treft men talloze rekeningen aan van reparaties die in het eerste kwart van de 18de eeuw aan de Vlierdense watermolen hebben plaatsgevonden. Van Johan van Leefdael ging de molen in 1715 over in handen van zijn neef Gerard Suljard, die zich ook van Leefdael noemde, een zoon van zijn zuster Johanna die gehuwd was met Thomas Suljard. In 1723 verkocht Suljard de molen aan de heer van Asten. In 1724 liet deurwaarder Willem van Ginhoven op verzoek van Caspar baron van Meerwijk beslag leggen op de watermolen. Waarschijnlijk hadden de heren van Asten nog niet helemaal voldaan aan hun betalingsverplichtingen. Vervolgens bleef de molen in handen van de achtereenvolgende heren van Asten, namelijk:

1   ...   10   11   12   13   14   15   16   17   ...   45


Verilənlər bazası müəlliflik hüququ ilə müdafiə olunur ©atelim.com 2016
rəhbərliyinə müraciət