De verdeling verloopt als volgt:
Hendrik Sleegers krijgt naast een aantal landerijen het oud stamhuis waar moeder in gewoond heeft met het bakhuis voor het huis en de plaats tot aan de straat en de schuur naast het huis tot aan het gebont zoals afgepaald is, vandaar over de plaats doorgaande tot de heg met den halven boomgaard en hof tot agter aan de sloot naasr de zijde van de straat zoo als op de slootkant afgepaald is, dog den weg tusschen de stal en het huis zal ten allen tijden tot gebruik van de schuur te deel gevallen aan Jan Vlemmings moeten blijven, welken weg tot gemeen gebruyck en onderhoud van de verkrijgers van het 1e en 2e loth zal zijn en blijven, dog het onderhoud van de zuyl blijft tot last van de verkrijger van het 1e loth.
Jan Vlemmings krijgt de schuur achter het oud stamhuis.
Arnoldus Verhagen krijgt het huis, stallingen en schuur ter plaatse genaamt 't Kloostereynde bewoond wordende bij Jan Vlemmings met den hof en uiteraard een aantal landerijen.
Willem Verhoeven krijgt de ruwine van een afgebrand huys met het houd en ijzerwerk daar aan behorende en een schuur met de kamp nieuwe erve en andere landerijen.
Jacobus de Groot krijgt het 1/8 deel in een aantal tiendklampen die leenroerig waren aan de Abt van Echternach.
In en na 1832 is de globale situatie ter plaatse als volgt:
A 107 1832 Francis Sleegers
.... de kinderen Sleegers
1867 Francis Sleegers
A 109 1832 Willem Verhoeven x Joanna Maria de Groot
1862 verhuring op verzoek van Peter Aarts
1872 verhuring door Luytgarda de Groot aan
Jan Vereijcken
1891 Theodorus Aarts na een boedelscheiding
A 111 1832 Willem Verhoeven x Joanna Maria de Groot
1860 Johanna Verhoeven weduwe van Joseph Hendriks
1860 verhuur aan Francis Rooijakkers
1865 Godefridus Hendriks
EEN TWEEDE KLOOSTEREIND BIJ DE KAPELWEG
Wie studie maakt van de historische documentatie van Vlierden ontmoet nog een tweede "Kloostereind", een benaming die vooral in de 17de en begin 18de eeuw zeer gebruikelijk was en waarmee het hele gebied rondom de oude kapel werd bedoeld, omdat hier voorheen de landerijen van het klooster Binderen geconcentreerd lagen bij de Oude Torenweg, Kapelweg of Muggenhoek en die eens behoorden tot de Kerkhofhoeve. Later verdwijnt deze naam weer als de rechtstreekse bemoeienis van het klooster Binderen met de goederen in Vlierden wegebt vanwege de overname door de Staten-Generaal van zowel de hoeven als de landerijen.
LEENSEL [1326]
Een van de Vlierdense grenspunten werd in 1326 omschreven als "totten blockhuyse van lentsel" alhoewel het hier een afschrift betreft uit 1468! Een andere oude vermelding is "tgoet te leensel inder prochie van Doernen ende oic mede int gericht van Asten" [1443]. In het Vlierdense deel van de Leensel is slechts sprake van cultuurgrond zonder verdere bebouwing. De naam Leensel laat zich splitsen in twee naamkundige elementen nl.leen+sel. In het element 'leen' kan een afhankelijkheidsrelatie doorklinken .... men heeft iets in leen van bv. een klooster of leenhof. Bij Leensel moeten we echter oppassen om dit te snel te verklaren. Er zijn naamkundige afleidingen bekend uit het zuidelijke deel van het hertogdom Brabant waarbij een naam als "Leenle" of "Leenlo" uiteindelijk leidde tot Lindel, plaats waar linden groeien of bosje van linden. Het element 'sel' betekent woonplaats of verblijfplaats. Leensel kan dus ook ontstaan zijn als "de woonplaats of verblijfplaats bij de linde(n)".
PEELEIK [1740]
Peel of pedel betekent "moerassig gebied". Peelland is daar naar genoemd. Misschien is dat voor de lokale bevolking aanleiding geweest om de naam Peeleik te laten ontstaan. Overigens is het niet uitgesloten dat ter plaatse aan het einde van de doorgaande weg van Brouwhuis naar Helmond een grote dikke eik heeft gestaan als belangrijk oriëntatie- of grenspunt. Er lagen nogal wat 'weijers' en vennen in dit gebied! Heel bekend is bv. Dapperslaar waarmee in de middeleeuwse periode een deel van het huidige gehucht de Weijer en Peeleik werd bedoeld. Het is dan ook niet verwonderlijk dat er een straatnaam Dapperslaar op Brouwhuis te vinden is. Dappers was een veel voorkomende familienaam in middeleeuws Helmond, die soms genoemd wordt in relatie met kloostergoederen van Binderen.
RUTH [1326]
[schetskaartjes 1832 en 1883]
De historie van de Ruthse hoeve gaat heel ver terug. In 1325 [1326] worden door de hertog van Brabant de definitieve grenzen vastgesteld van de gemeente Vlierden waarbij een van de grenspunten "de moelen geheyten rieth" (= Ruth) is, die deel uitmaakt van een toen al bestaande hoeve Ruth. De molen heeft gele-
gen op de Astense Aa, vermoedelijk op de grens van Ruth en Vorst nabij het bruggetje dat nu vanuit de Vorstsedreef leidt naar de Berken. Het is een watermolen die al vroeg in de 17de eeuw als vervallen wordt opgegeven. Historisch bijzonder interessant is dat de tienden van Ruth in de laat-middeleeuwse bronnen bestempeld worden als een "Echternachs leengoed", hetgeen wil zeggen dat de prelaat van Echternach deze tienden in leen uitgaf aan zijn domeinbeambten, die waarschijnlijk tot de familie van de van Vlierdens behoord hebben. Zij waren immers leenmannen van de abdij en beheerden namens de abt deze veraf gelegen abdijgoederen. Ruth mag daarom misschien wel gezien worden als een latere exploitatiehoeve van Echternach die het centrum vormde van een veel groter ontginningsgebied. Het is niet uitgesloten dat vanuit Ruth uiteindelijk Vorst en mogelijk ook Hazeldonk ontgonnen zijn. Er is echter nog iets dat de geschiedeniis van Ruth zo boeiend maakt nl. de naam zelf. Ruth is een benaming die naamkundig thuishoort bij de zgn. "rode"-namen, een verzamelnaam voor de bosontginningen uit de volle Middeleeuwen rond de 10de en 11de eeuw. De bevolkingstoename in die tijd noodzaakt de bewoners van zo'n dorp nieuwe bewoningsmogelijkheden te scheppen. Dat gebeurt zowat overal op de zuidelijke zandgronden. Ook het feit dat bij de hoeve een watermolen behoort geeft de belangrijkheid van dit vermoedelijk oude Echternachse goederencomplex aan. Op welk moment Ruth is opgenomen in het kloosterbezit van Binderen is niet exact vast te stellen. Het kloosterarchief van de abdij is helaas verloren gegaan of verspreid in het buitenland terecht gekomen. Dat zou ten aanzien van de Binderse hoeven veel detailinformatie opgeleverd kunnen hebben. De conflictjaren (1530-1534) tussen de abt van het moederklooster te Villers en het convent van Binderen zijn niet geruisloos voorbijgegaan. Er wordt aan de pachter van de Ruthse hoeve, een zekere Dieryck Jan Dieryck Thielenssoen gevraagd om een geldelijke bijdrage in verband met het visitatiebezoek van abt Dyonisius. De abten komen dan met een groot gevolg naar de dochterabdijen om die te inspecteren. Niet alleen de bouwkundige en economische toestand is voor hen van belang, maar veel meer nog het toetsen van de nauwkeurige naleving van de kloosterregels. Zijn verblijf te Helmond in het klooster Binderen heeft Binderen 'n paar centen gekost en de hoevenaars moesten dus bijspringen. De administratie van de inkomsten en de opbrengst van de kloostereigendommen leidde soms tot nieuwe beschrijvingen. Van Ruth is een 16de-eeuws overzicht gemaakt van de pachtcondities. De pachter betaalde het convent 16 mud rogge, 2 mud boekweit, 10 vaten raapzaad en 24 pond boter en op zijn hoeve telde men 3 varkens, 6 kapoenen, 6 ganzen, 4 paarden, 1 veulen, 30 koeien en 80 schapen. Een groot bedrijf voor die periode! Overigens hangt de vaststelling van de pachtsom sterk samen met de economische bloei van het bedrijf want in opeenvolgende lijsten variëren de pachtprijzen nogal eens. Als na de Vrede van Munster Ruth ook wordt ondergebracht onder de supervisie van de Staten-Generaal verklaart de pachter Mathijs Thomas (van Croy) dat hij deze hoeve van het convent mag huren en bewerken tegen een pachtsom die beduidend afwijkt van die van Dieryck Thielens, want het gaat nu
[de hoeve Ruth (fotocollectie Pierre van de Meulenhof]
ineens om 16 mud rogge, 8 mud boekweit, 1 mud en 6 vaten haver, 8 vaten raapzaad, 1 vat spurriezaad, 3 pond was, 1 steen vlas, een varken van 150 pond, 2 hamels, 10 hoenders, 8 manden eieren, 75 pond boter en 1 pond gember, peper en nootmuskaat of daarvoor in de plaats 1 dukaat. Voorts betaalt hij een bedrag vooraf van 75 gl., moet in het Ruthse bos zorgen voor het kappen van hout en dat gebonden en wel aanleveren bij het convent, 1,5 last turf gestoken uit "onssen peel" bezorgen bij de nonnen en tenslotte 16 vimmen dakstro afleveren. Uit een dergelijke verzamelstaat mag men concluderen dat die pachthoeven destijds een rijke bron van inkomsten waren voor zo'n klooster. De nieuw benoemde rentmeesters der geestelijke goederen die in 1648 aantreden, maken vrij snel een goede inventarisatie van al het roerend en onroerend goed en proberen zo snel mogelijk tot verkoop over te gaan. Landmeters worden ingehuurd om de landerijen op te meten en in kaart te brengen. Zo is een opmeting uit 1659 bekend waaruit blijkt dat de hoeve Ruth op dat moment uit 200 lopensen wei- en grasland en 122 lopensen bouwland bestaat, vergelijkbaar dus met een eigentijds bedrijf van rond de 55 ha! Het gebouwencomplex omschrijft men in het ghesworen maetboeck vanden dorpe van Vlierden als bestaande uyt huys, schuer, schaepskooy, backhuys, schop, pertstal, verckenskooy met aengelaech daeraen gheleghen en is belast met cijnzen o.a.aan de heren van Helmond, Deurne en Vlierden. Tot de landerijen rekent men:
item eenen ecker aent Haseldoncslant aengheleghen aen den Heijtcant vii lopensen xvij roeijen xi voet;item noch eenen clamp daer aen gheleghen v lopensen iiij roeijen xiiij voet;item noch eenen clamp daer aen gheleghen ghenaempt het Willighendael xiij lopensen vij roeijen;item noch eenen clamp daer neven ix lopensen vi roeijen;item noch eenen anderen clamp xiiij lopense xlvi roeijen;item noch eenen
clamp daer aen xiiij lopensen xviij roeijen;item noch eenen clamp daer aen gheleghen xiiij lopensen iij roeijen iij voet;item de Poothoff aen den pertstal ij lopense xvij roeijen;item den Koolcamp bij 't huys v lopensen 30 roeijen; item noch een clampen aen den misten ghe;eghen xlviij roeijen xv voet;item noch een kleyn plecxken aen den Heesterhoff xi roeijen; item noch eenen ecker ghenaempt het Neerlant [?] ix lopensen xxxv roeijen xv voet;item noch eenen anderen clamp daer aen gheleghen xv lopensen iiij roeijen;item tusschen de percelen van tuellant is niemants thusschen beijde gheleghen ende met beijde die eijnde op erffenis van de hoeve Haseldonck ende Vorst, die een seijde die ghemeijnte van Vlierden dander seijde hen selfs erve; item het Koeeussel is aen het aengelach aengheleghen die een seijde langhs die ghemeijn Aa ende het lant met de hoijvelden dat aen ende op erffenis van den Haseldonck dander eijnde de Vorst;item noch een stuck groesen ghenaempt den Langhenbempt gheleghen tusschen die ghemeijn Aa dander sijde met den eenen eijde het Ruthssebos dander eijnde op erffenis die hoeve de Vorst;item noch een hoeijveltjen op het Astense gheleghen genaempt de Muelenbempt die een seijde die ghemeijnt dander sijde Cornelis Peters met alle andere;item int hoenderboeck van den Heer van Dorne wordt jaerlycx betaelt 1 stuyver 1 duit;item in het boeck van den Heer van Helmont xxij stuijver ij ort;item in het boeck van mijn Heer van Vlierden iij stuijver iij ort.
[De Pannenhoef (foto Joep Coppens]
In de "plantagie" staan over de hondert boomen sommige meer als een vadem, sommige minder, eenige een voet ende minder dick. Het huis wordt als 'redelyck goet' opgegeven.
In 1664 worden Ruth en Vorst samen verkocht aan de gebroeders Jan en Adriaan van der Meyden voor een totaalbedrag van fl 14.000,=. Johan van der Meyden die vroedmeester en secretaris is te Schiedam gaat al in 1681 tot verkoop over van de hoeve en verkoopt daarbij tevens het recht om de vervallen oliemolen van Ruth opnieuw op te bouwen en het Ruthse bos is bij de koop inbegrepen. De heer Theodorus Roeffs, rentmeester van de heer van Helmond, wordt de nieuwe eigenaar. Roeffs verpacht de hoeve regelmatig. In 1690 aan Thomas Ruth Mathijssen onder de conditie dat hij zorg draagt voor levering van 6 karrevrachten, de helft van de fruitopbrengst, in de maand mei 100 pond boter, rond Pasen een zgn. "paeshuys", jaarlijks een vet varken van 150 pond, 100 gl. voorlijf (= betaling vooraf), met Helmondse kermis 130 vaten rogge en 100 vaten boekweit. Tevens neemt de pachter de plicht op zich om alle gebouwen correct te onderhouden en de gebruikelijke cijnzen en andere lasten te betalen die op de hoeve rusten. Ook voor Jan Claessen van Neerven die vanaf 1701 pachter werd voor 8 jaren golden dezelfde voorwaarden. Als Mr. Theodorus Roeffs die gehuwd was met Juffrouw Hendrina Conings overlijdt, wordt Ruth met oliemolen en bos vermaakt aan mr. Anthony Molemakers en diens vrouw Catharina Roeffs en hun minderjarige kinderen Johanna, Gerard en Mattheus. In 1730 machtigt de heer Matheus Josephus Molemakers de advocaat mr. Johan Verbeek om de hoeve te transporteren aan baron Rogier van Leefdael die gehuwd was met juffrouw Johanna Molemakers. Zijn dochter freule Juliana van Leefdael treedt in het huwelijk met mr. Gerard Pieter Diert van Melissant afkomstig uit een Duits adellijk geslacht en erft in 1771 de hoeve Ruth met een totale oppervlakte van 325 lopensen en 37 roeden. Via deze freule gehuwd met Franciscus Adamus Antonius Heister, komt het gehele landgoed in handen van de heer Heister die bij de kadastrale opmetingen in 1832 nog steeds als eigenaar genoemd wordt. Na diens dood in 1833 laat de freule door landmeter Schmitz, waarschijnlijk wel een familierelatie van de Heisters, het totale landgoed nog eens hermeten om problemen met pachters te voorkomen.
In 1837 treedt de Helmondse koopman Franciscus Hubertus van Hoek, tevens rentmeester van de familie Diert van Melissant, als zaakge-
lastigde op en verhuurt de drie hoeven. Vorst [1] aan Hendrikus van Bommel, Ruth aan Francis Rooyakkers en Vorst [2] aan Petronella Jacobs de weduwe van Willem Manders.
DE PANNENHOEF
[Overzichtsfoto Pannenhoef met bijgebouwen (foto Pierre van de Meulenhof]
In 1767 wordt door de familie Diert van Melissant een nieuwe hoeve bijgebouwd die als "de Pannenhoef" de historie in zou gaan. Molenmeester Hendrik Deenen uit Mierlo regelt namens douarière baronesse van Leefdael de publieke aanbesteding zowel van het timmer- als het metselwerk. De laagste inschrijver blijkt Francis Laurens Evers te zijn voor een bedrag van 166 gl.en als borgen treden op Thomas Canters en Jan Arnoldus Meulendijx. Naast een strooien dak wordt nu ook een gedeelte van de dakbedekking uitgevoerd met echte dakpannen, dit om het snel afbranden enigszins tegen te kunnen gaan;vandaar de benaming "Pannenhoef". De eigenaars bewonen de hoeve niet zelf. Men laat de exploitatie graag over aan pachters. Vanaf 1736 luidt de lijst van eigenaren en bewoners als volgt :
de oude hoeve Ruth [huizenlijst nr.2]
Eigenaren Bewoners
1736 Baron Rogier van Leefdael Jacob van Neerven
1756 Marcelis Jac.v.Neerven
1766 Baronesse van Leefdael wed.Marcelis J.v.Neerven
1771 de Heer G.P.Diert van
Melissant Jan van Hugten
1776 Jan Roijackers
1786 Jan Arn.van Heugten
1798 Gerrit Canters
1832 F.A.A. Heister [C 897, later C 1330]
1847 Beelsfundatie [zie onder: Vorst]
Gebouwd tussen 1766 en 1771 genaamd de Pannenhoef
[huizenlijst nr.92]
Eigenaren Bewoners
1771 de Heer Diert van Melissant
en freule Maria van Leefdael Anthony Smits
1798 wed.Anthony Smits
1832 F.A.A. Heister [C 920, later C 1331]
1847 Beelsfundatie [zie onder:Vorst]
Gebouwd tussen 1776 en 1781 tussen Ruth en Vorst op het Heuveleind, het gebied dus dat thans de Hoeven heet.
Deze hoeve wordt later door de Beelsfundatie Vorst 2 genoemd. [huizenlijst nr.98] :
Eigenaren Bewoners
1781 de Heer G.P. Diert van
Melissant Joost Anthony Joosten
1791 weduwe Diert v Melissant idem
1832 F.A.A. Heister
1847 Beelsfundatie [zie onder: Vorst]
SCHOOTEIND [1434]
[schetskaartjes 1832 en 1883]
Vlierden is niet het enige dorp waar een Schooteind voorkomt. Het naamselement 'schoot' is in het oostelijk deel van Brabant sterk verspreid en betekent in het algemeen "een beboste hoek zandgrond uitspringend in een moerassig terrein, of een afgesloten stuk grond, een omheinde ruimte voor vee". In de angelsaksische landen wordt een groot deel van de schoot-namen gevormd met plant- of boomnamen, terwijl in onze streken ook combinaties met diernamen voorkomen. Een samenstelling met een persoonsnaam of familienaam treft men zeer zelden aan. Het tweede element "eind" is eveneens frequent terug te vinden op de zandgronden. Het verwijst naar een grens, uiteinde, rand, zoom of boord. Vele namen met -einde vindt men dan ook of aan het einde of als grens van een bepaald gebied. In Vlierden zijn o.a. bekend het Baarschotseind, Heeseind, Heuveleind, Kruiseind en het Schoot[akkers]eind. Op deze plaatsen werden in het verleden slagbomen, draaibomen of hekken geplaatst. In een later stadium worden bij nieuwere ontginningen de eind-namen vaak vervangen door elementen als kant en hoek. Het Vlierdense Schooteind zou men kunnen zien als de uiterste begrenzing van het oude centrum van de centrale nederzetting. Eenmaal door de slagboom van het Schooteind betrad men met het vee de uitgestrekte gemeenschappelijke heidegronden. Dat ter plaatse enkele driehoekige pleintjes liggen is niet zo verwonderlijk. Men staat er op een duidelijke splitsing van wegen, enerzijds afbuigend naar het oude gehucht Belgeren, anderzijds naar de Hees en de Brouwhuiseheide met de zandverstuivingscomplexen. Het is ook het einde van het complex Schootakkers. De bebouwing concentreert zich langs de wegen en ligt gegroepeerd rond het driehoekig plein. Uit de middeleeuwse stukken kennen we "ad locum dictum scoetacker [1424], doer die scoetackerseynde [1434], in den scoetackerscamp [1421], uutfang aen den scoeteckersvenne [1450]. Omdat er sprake is van een 'uutfang' of uitvang is er ter plaatse een gedeelte nieuw ontgonnen. De naam 'kamp' maakt dit ook duidelijk. Rond de 11de eeuw wordt het blijkbaar technisch mogelijk ook de wat moerassiger plaatsen binnen een nederzetting te exploiteren. Dat zijn dan niet alleen de beekdalen maar ook die gedeelten waar vennen droog vielen. In Vlierden spreekt men bv. van 'een huys ende camp ten doidenvenne' [1420]. Men maakt onder het gehucht Schooteind een duidelijk onderscheid tussen het Groot Schooteind aan de zuidkant van de Pastoriestraat en het Klein Schooteind, dat aan de noordzijde ligt, grenzend aan het akkergebied de Kleine Zijde. Een dergelijke benaming is niet vreemd. Er zijn talloze voorbeelden te geven zoals Grote en Kleine Bottel, Groot en Klein Bruheze, Grote en Kleine Beersdonk, Groot en Klein Bruggen en nog vele andere. Op de oude kadasterkaarten laat men het Schooteind beginnen voorbij het kerkgebouw. Een monumentaal pand aan het Klein Schoot-
eind is natuurlijk het in 1906 gebouwde liefdeshuis of "Lambertusgesticht" genoemd naar Pastoor Lambertus Lorskens en thans omgedoopt tot huize de Vliert. Het ligt precies op de plaats waar vroeger de percelen lagen met de oude veldnamen Horstenstreep en de kleine en grote Horstenstreep.
[Boerderij van Bert van Bree, die in de jaren '70 werd afgebroken en op het driehoekig pleintje stond naast de oude school.(fotocollectie Frans Martens)]
Op het Schooteind wordt eveneens het boterfabriekje gebouwd. Pas in de tweede helft van de 19de eeuw gaat men ook over tot bebouwing van het oorspronkelijk als "heide" aangegeven driehoekig pleintje dat eigendom van de gemeente was. Daar verrijst rond 1880 een boerderij van de familie van Bree gevolgd door het in 1885 ontworpen schoolgebouw. Beide zouden ook weer uit het straatbeeld verdwijnen. Nu resteert alleen nog de kiosk. Aan de zuidzijde van de straat, ter hoogte van het pleintje, lag nog in de vorige eeuw een redelijk groot perceel genaamd 'den Eekelhof', waarop pas in 1883 bebouwing wordt aangetroffen. Van dit gehucht zullen we enkele boerderijen wat nader bekijken. Ze staan nog op hun oorspronkelijke plaats maar wel in verbouwde staat nl. C 314 en de hoek C 292, C 294 en C 299.
C 314
Dit huis staat in de oude huizenlijst genoteerd onder nr. 43. Dit is o.a. af te leiden uit de tot de boerderij behorende landerijen, die redelijk
[Een publieke verkoping van vee en landbouwgereedschappen op het Schooteind op verzoek van de kinderen van Piet Verstappen (Krantencollectie Gemeentearchief Helmond)]
[Een oude opname van C 314 met muurankers anno 1716 voorheen bewoond door de familie Verberne.]
corresponderen met de opgave van 1832. Als de muurankers 1716 origineel zijn zou dat betekenen dat de mogelijke bouwer of opdrachtgever Gevard van Doerne de president-schepen van Vlierden is geweest.
Eigenaren Bewoners
1736 Gevard van Doerne Jan Vervoordeldonk
1741 Mathijs Vedeuseldonk
+ Anthony Verouden Mathijs Verdeuseldonk
1781 Dirk Jacobs mede-eig.
1786 Anthony Slaats [idem]
1791 de weduwe Francis van Liessel Hendrik Roijackers
1798 Peter Fransen
1806 Jan Fransen
1832 Jan Fransen
1837 Renier Rovers
1902 Francis Verstappen
[C 314 na de restauratie waarbij de muurankers behouden zijn gebleven, thans bewoond door de familie Ideler.(foto Pieter Koolen)]
In 1750 maakt Mathijs Dirk Verdeuseldonk als weduwnaar van Jennemarie Verouden een staat en inventaris op, omdat hij wil gaan hertrouwen met Jennemarie Dirks Meulendijks. Hij bezit o.a. een huys met een kleyn huyske en aangelag, soo groes als teullant aan het klein Schooteynde groot 7 lop. en aan landerijen zijn eigen aandeel in de akkers met de volgende namen: Meysenakker, Horstenstreep, Melue, Weegske, Nieuwerf en de wei- en hooilanden genaamd Bosveldje, drieske aan de Beukelseweg, weiveld in de Beukels, Jacobsdries of Vlaasdries belast met een cijns aan de heer van Asten, het Venneke, een zil hooiland in het Goor en in de Weert en nog enkele percelen onder Asten. Het geheel is belast met de helft van een rente van 3 gl. aan de armen van Deurne, de helft van 3 gl. aan de armen van Vlierden, de helft van 7 stuivers en 8 penningen aan de armen van Helmond, f 250, = opgenomen bij de heer Gerardus Jacobus Huygermans volgens een Bossche schepenbrief van 1743, f 300, = opgenomen bij Adriaan
van Hout volgens een Vlierdense schepenbrief van 1749. Aan roerend goed bezit hij 5 neusdoeken van zijn vrouw, een kerkboek met zilver beslag, een silver ijserke waer voor volgens begeeren een paer silvere gespen voor den onmondigen moet werden gekogt. Op 20 juli 1787 verkoopt Mathijs Verdeuseldonk voor de Vlierdense schepenen aan Maria Vervoordeldonk de weduwe van Francis Fransen van Liessel "een huys, stallinge, schuur, bakhuys, hof en aangelag aan het klijn schooteynde groot 7 lopensen". Aan de verkoop wordt echter wel de voorwaarde gekoppeld dat de verkoper gedurende zijn leven "de kamer van het voornoemde huys of bakhuys tot zijn gebruyk en inwooning zal houden met een plakkie grond tot hof en aardappelveld". De huuder is Jan Slaats. Totale kosten f 1960, = en aan lasten f 529, =.
In 1806 gaan Jan Fransen, Peter Fransen, Marcelis van Bussel gehuwd met Elisabeth Fransen en Johannes Merkelbach uit St.Oedenrode gehuwd met Francina Fransen, allen erfgenamen van Francis Fransen en Maria Vervoordeldonk, een scheiding en deling van goederen aan waarbij Jan Fransen eigenaar wordt van het "huis stallinge schuur bakhuis hof en aangelag op het klein Schooteind" ter grootte van 7 lopensen. Inmiddels renteniert Jan Fransen te Asten en verkoopt aan de Vlierdense landbouwers Renier Rovers en Francis Fransen voor een totaalbedrag van f 3000, = het gehele pand met omliggende landerijen. Op 3 september 1902 komen bijeen voor een boedelscheiding Frans Verstappen gemeente-ontvanger te Vlierden, Piet Verstappen landbouwer, Johanna Maria Verstappen, Hendrik Klaassen uit Milheeze gehuwd met Maria Verstappen en Martinus Keijzers uit Asten gehuwd met Drika Verstappen, waaarbij Frans Verstappen het huis aan het Schooteind toegewezen krijgt met de grond. Later in dat jaar worden een aantal huisdieren publiek verkocht, hetgeen in de regionale pers wordt gepubliceerd.
|