In het op een na oudste cijnsboek [1381] van de heren van Helmond staat onder post 1 vermeld "ex bonis ten hoevel" en daarbij worden als eigenaren drie dochters genoemd van Albertus de Hagenecker nl. Katharina, Aleida en Gertrudis. Later zou Brustinus de zoon van Albertus bij de cijnspost ingeschreven worden, ook wel Bruysten Aelbrechts genoemd, soms met de toevoeging 'de Dodenvenne'. In het daarop volgende cijnsregister van 1406 vertrouwt de rentmeester op de allereerste pagina de volgende notitie aan het perkament toe: Dit sijn die onderpande die behoren totten goede ten hoevel....inden yersten een stuc lan(t)s geheiten die campe tot ghenen Hoevel indie Berscot die Jans van den Hoevel [is], die Huysecker, die Breembosch,, gheen Venneken, gheen cleyn Nuwelant, gheen Horstenstreep, gheen Melu;ende dit sijn die beemde: die Cranenmortel die ridende is jaerlix aen erffenis [Jans] van Vinckenvoert [?] van Vechel ende een cleyn beemtken dat ridende is
jaerlix aen erffenis Willems van den Hutsbergh ende enen halven goerbeemt die jaerlix ridende is aen erffenis des Clercs van der Lynden van Asten ende noch een cleyn beemtken dat ridende is tegen erffenis des Clercs van der Lynden voirs. ende een beemtken dat gelegen is in gheen Wolfscot ende een beemtken dat gelegen is tot Stibdonc aen die Vloet ridende aen erffenis Danels van Haenecker ende aen een bruexke dat gelegen is aen ghenen Haghen Hanecker. Opvallend is dat alleen de landerijen staan vermeld en over het huis met aangelegen gronden niet wordt gesproken.
De achtergrond van deze cijnsboeknotitie roept overigens vragen op. Waarom gaat men zo uitgebreid in op dit Vlierdense goed of wat is de aanleiding daartoe? In vergelijking met de uiterlijke vormgeving van de andere cijnsposten is het op z'n minst merkwaardig, zo niet ongebruikelijk !
Volgens een Bossche schepenakte uit 1423 zou ook het perceel de Pundershof, dat Art Jan Clercs van der Lynden verkoopt aan Bruysten Aelberechtssoen van den Dodenvenne, tot het goed "ten Hoevel" gerekend moeten worden . In 1440 worden Willem, Lijsbeth en Luytgart als kinderen van Goyart van den Hoevel in verband gebracht met een "campus terre dictus ten Hoevel". Ruim drie jaren volgt een omschrijving van het goed als "ex domo area horreo et orto" m.a.w. huis, land, schuur en tuin of hof in eigendom van Philip zoon van Jan van Gheldrop en verpacht aan Corstiaen Willem Eycmans van Vlierden.
Dat we het goed moeten lokaliseren in het oude centrum maakt de volgende omschrijving aannemelijk, waar een erfpacht betaald moet worden uit een kamp genaamd "den Eechoff ad locum dictum opt Hoevel". Het Heuveleind is grotendeels identiek aan de voorste en achterste Eekhof vanuit het oude centrum geredeneerd, maar vormt het 'eind' van het gehucht. De echte 'heuvel' zal dichter bij de kapel gelegen hebben! Het is gerechtvaardigd het oude goed 'ten Heuvel' te situeren aan de rand van het schildvormige terrein en wel om twee redenen. Langs de Kapelweg liggen de huizen behorende bij de Veensenhof en de Snoexhof. Het typische daarvan is dat die huisjes diverse keren verkocht worden samen met de heerlijkheid en toebehoren aan de heer van Vlierden. Bovendien worden tot de landerijen van die huisjes o.a. gerekend de Huisakker en de Brembos. In een akte uit 1781 wordt het als volgt geformuleerd:
Anthony Ramaer als substituut secretaris te Vlierden wordt gemachtigd door Antoine Bonaventure d'Aumerie wonende tot Ghoy in den lande van Eghien, bij akte van procuratie voor schepenen te Vlierden de dato 5.4.1781 om te transporteren de heerlijkheid Vlierden met alle ap- en dependentien en de 2 chijnsboeken van resp. 16 en 28 gulden en een hoeve lands genaamd de Hazeldonk;item 2 huysjens met haare hooven en aangelag groot te samen circa 8 lop. genaamd den Veesenhof en Snoexhof; item eenen acker teulland genaamd den Uylencamp groot 1 lop.;item een parceel teulland genaamd den Huysacker groot 2 lop.13 roeden;item een parceel lands den Breembos groot 40 roeden, hem aangekomen bij versterf van zijn broer Johan Franciscus d'Aumerie medicine doctor en heer van Vlierden aan wie het per procuratie was getransporteerd door de heer Joachim Reinholt
baron van Glasenapp aan Franciscus Josephus Martinus d'Aumerie medecine doctor wonende te Aarle Rixtel. Uit de Brembos moest men een geestelijke pacht van 6 stuivers betalen aan de rentmeester van de geestelijke goederen.
VORST [1381]
[schetskaartjes 1832 en 1883]
In 1381 wordt deze hoeve voor het eerst vermeld in de cijnsregisters van de Heren van Helmond en blijkt ze al te behoren
tot het goederenbezit van het klooster Binderen. In de opeenvolgende registers zijn het steeds de verschillende abdissen die als eigenaressen worden genoemd. Vermoedelijk is de naam Vorst afgeleid van het latijnse "forestis" wat "bos" betekent. In de middeleeuwen was het vergelijkbaar met een soort gebied wat bestond uit bossen, akkers, velden en waterachtige gebieden, wat veelal als een soort besloten jachtterrein dienst deed. In hedendaagse termen zou men kunnen denken aan een uitgebreid landgoed. De oorsprong van dit goed is moeilijk te achterhalen, maar het is zeker niet uitgesloten dat vanuit het Echternachs leengoed Ruth een hoevesplitsing heeft plaats gevonden in de periode van de grote ontginningsactiviteiten. In tegenstelling tot vele andere middeleeuwse hoeven is rond Ruth en Vorst nooit een echt gehucht ontstaan. Beide hoeven liggen min of meer geïsoleerd in de heide als ontginningshoeven. Men gebruikt hier vaak de term "Einzelhöfe" voor. De wijze van ontginning is overigens vrij rationeel geweest voor die tijd omdat beide hoeven centraal tussen hun landerijen liggen. Het heeft iets grootschaligs en levert natuurlijk economisch voordeel op als je dat vergelijkt met andere Vlierdense hoeven die hun landerijen soms zeer verspreid hebben liggen en waarvan de bewoners vaak grote afstanden moeten overbruggen om hun land te bereiken. Binderen laat de hoeve exploiteren door pachters die aan bepaalde pachtsommen gebonden zijn. Het klooster kent eigen rentmeesters die steeds als tussenpersoon fungeren en bij schepenbanken optreden als vertegenwoordigers van de abdissen en de andere leden van het convent. Bij bepaalde gelegenheden wordt alles zorgvuldig geadministreerd want die exploitatiehoeven zijn voor het klooster de inkomstenbron bij uitstek. In 1532 zit als pachter op de Vorst Jan Costerssone voor een pachtsom van 17 mud rogge, 1 mud boekweit, 6 lopensen raapzaad en 24 pond boter. Hij bezat 6 hoenders, 2 varkens, 4 paarden en 27 runderen. Nu was het in die periode gebruikelijk dat de veestapel half aan de pachter en half aan de abdij toebehoorde. Dat was al een heel oud gebruik. Men noemt dat het Kempische stalrecht wat overigens in diverse varianten wordt toegepast. In 1420 bv. wordt bepaald dat de hoevenaar van de Binderse hoeve op Bijsterveld onder Helmond de hoeve mag exploiteren onder voorwaarde dat de helft van "alle viervuetige beesten" en van "alle ymen" (= bijenkorven) aan de abdij zullen toebehoren. Een dergelijk pachtstelsel is in onze tijd niet meer denkbaar. Een aankomend pachter kocht de helft van de waarde van de veestapel die de eigenaar op de hoeve had staan en alle producten die het vee opleverde werden jaarlijks verdeeld tussen eigenaar en pachter. De pachtsom, zoals reeds eerder opgemerkt, had een variabel karakter. Dat blijkt maar weer eens duidelijk toen in 1609 een "staet van de goederen en incomsten des convents van de verarmde verwoeste ende affgebrande abdije van O.L.Vr.tot Bynderen bij Helmont" werd opgemaakt en waarbij onder Vlierden geschreven staat dat de abdij daar
[Foto hoeve de Vorst, collectie Pierre van de Meulenhof]
"een gelaech genaempt Vorst" heeft liggen waarvan men aan pacht beurt 3 mud en 6 vaten rogge, 2 mud boekweit en 1 vat raapzaad. De perikelen rond de Vrede van Munster zijn reeds uitvoerig beschreven alhoewel de toenmalige abdis zich heftig blijft verzetten tegen het naderende onheil, maar het tij is niet te keren. Ook Vorst wordt onder het directe gezag van de Staten-Generaal geplaatst. In 1662 zijn het een zekere Guillaume van Campen met zijn controleur Blom die de hoeve bezoeken om het een en ander te registreren. Dan blijkt de pachtsom heel anders te luiden dan in 1609, want de residerende pachter Ceel Peters verklaart dat hij de hoeve heeft gepacht met ingang van Pinksteren 1646 voor een periode van 3 jaren en daarvoor moet opbrengen:8 mud rogge, 3 mud en 6 vaten boekweit, 1 mud haver, 2 vaten raapzaad in een nieuwe zak, 2 pond was, 1 ooi met een lam, 1 varken van 150 pond, 6 hoenders, 30 pond boter, een vooruitbetaling van 35 gl., aan spelgeld voor de 3 jaren 25 gl., 10 voeder turf gestoken uit de peel van het convent, 600 rijs hout wat aan het conventsgebouw afgeleverd diende te worden en tenslotte 13 vimmem dakstro. In 1662 is Jan Hendrik Hagemans pachter die een pacht betaalt van 200 gl. op jaarbasis. De hoeve telt dan 70 lopensen akkerland en bestaat voorts uit een "woonhuys metten koestal annex schuer, schaepskoy, verckenskoy ende schop". In dat jaar concludeert men echter na een grondige gebouwencontrole dat een zeer ingrijpende reparatie noodzakelijk is, die bovendien snel uitgevoerd zal moeten worden "om alle ongeluck ende peryckel van vallen te voorcomen". Op dat moment, na de langdurige oorlogstoestanden in het gebied, verkeert de Vorst dus in een bouwvallige staat. Rond het huis en aangelag staan 32 dikke eikenbomen. In het Ruthse bos, achter Vorst, iss men niet in staat alle bomen te tellen omdat het ter plekke veel te moerassig is. De hoevenaar zelf geeft aan dat het bos 150 lopensen (ca. 25 ha) groot is en gemeenschappelijk wordt gebruikt door de bewoners van Ruth en Vorst. In het bos staan volgens zijn opgave veel oude, rijpe en ook dode bomen. Achter de hoeve een aantal wilgen en verderop in de weivelden bevinden zich nog enkele 'crabben van bomen" en schaarhout. Overigens klaagt Jan Hendrik Hagemans steen en
been dat vooral uit het voorste bos bijna dagelijks bomen worden gestolen. De hoeve Vorst wordt tenslotte, samen met Ruth, door de Staten-Generaal verkocht. De publieke verkoop vindt plaats ten huize van de ontvanger Kuchlinus in de Hinthamerstraat te 's Hertogenbosch.
[Foto hoeve de Vorst, foto Joep Coppens]
In 1681 is Jan Hendrik Hagemans nog steeds pachter. Tijdens de Oostenrijkse Successie-oorlog hebben de Vlierdenaren het allerminst breed en moet zeer veel betaald worden aan rond- en doortrekkende legers. De verzamellijst van de gezinnen uit die tijd geeft aan dat Vorst toen bewoond werd door een zekere Geraert Claessen van Neerven en de lijst vermeldt "9 menschen, 4 perden, 13 heel beesten, 2 half beesten, 10 kalveren, 86 schapen en 2 1/2 vercken". Gedurende de gehele 18de eeuw zijn eigenaars en pachters exact bekend uit de zgn. 5-jaarlijkse huizenlijsten.
In 1847 gaat de hoeve op in de bekende Beelsfundatie. Interessante details over het dagelijks leven op de Vorst ontbreken veelal. Slechts sporadisch duikt er iets op en dan is het meestal een of ander ongeval met tragische afloop. Deze informatie staat onder " ongelukken " verspreid door het boek.
RUTH EN VORST VERDER ALS DE BEELSFUNDATIE
In onze samenleving is het pakket sociale voorzieningen tot een dusdanig hoog peil gestegen en de levensstandaard dermate hoog, dat we een van de welvarendste landen ter wereld zijn. Onze voorouders hebben er in het verleden vaak heel wat beroerder voor gestaan. Bij ziekte, tegenslag, misoogst en rampspoed kwamen ze maar al te vaak in ernstige problemen waarvan wij ons de diepgang nauwelijks meer kunnen voorstellen. Voor ons is het inmiddels historie, maar voor de Vlierdenaren van toen een keiharde realiteit. Men verviel al snel tot bittere armoede en toch moest het leven verder. Op het moment dat de hoeven Ruth en Vorst worden opgekocht en opgaan in de bekende Beelsfundatie is men de klappen van de Franse Tijd en van de Belgische Opstand nog maar nauwelijks te boven of ontstaat op uitgebreide schaal de aardappelziekte en worden de rijen van onze voorouders nog eens duchtig uitgedund vanwege heersende cholera en is ook het algemene sterftecijfer sowieso al bijzonder hoog. Gelukkig bestonden er destijds nogal wat instellingen van liefdadigheid die hulp boden en geïnspireerd vanuit een christelijke levenshouding waren er diverse rijke families die hun christelijke plichten kenden ten aanzien van
de behoeftigen en hulpbehoevenden in de samenleving van die dagen. Sommige families onderhielden regelmatig een of meerdere arme gezinnen in hun onmiddellijke omgeving. Tot die aanzienlijken behoort o.a. de uit Helmond afkomstige Theodorus Nicolaas Beels, geboren op Sinterklaasdag 1773 en de oudste zoon van de in Helmond gevestigde dokter Johannes Nicolaas Beels. Theodoor Beels studeert in Leiden medicijnen en vestigt zich als arts in Bergen op Zoom van waaruit hij uiteindelijk naar Breda vertrekt en daar tot aan zijn dood in 1845 zijn praktijk uitoefent. In die periode heerst er te Helmond grote armoede en ellende. Jarenlang heeft het stadje, dat nog maar 5000 inwoners telt, te lijden van de grote werkloosheid in de textielnijverheid. Volgens de raadsnotulen van 1842/43 heeft een vierde van de bevolking geen middel van bestaan.
[Fragment van het plakkaat met betrekking tot de verkoop van 1664]
Er is dan echt sprake van een schreeuwende armoede. De stille armen lijden veel gebrek. Beels, die kinderloos sterftf, heeft met enige regelmaat aan familieleden laten weten dat hij na zijn dood de noodlijdende Helmonders wil blijven helpen via een op te richten stichting. De kapitaalkrachtige Beels zoekt vervolgens naar een reële mogelijkheid om zijn kapitaal in te zetten voor liefdadige doeleinden. De Eind-
hovense advocaat van den Acker maakt een ontwerp van een stichtingsakte. Later is dat concept nog eens omgewerkt en op 18 juni 1847 wordt tenslotte overgegaan tot de definitieve stichting van een "eeuwigdurende fundatie tot ondersteuning van hulpbehoevende huisgezinnen en personen". De Beelsfundatie is daarmee een historisch feit en de stichting bestaat heden ten dage nog steeds! Naast een college van bestuur kent de fundatie ook enkele administrateurs. Zij hebben tot taak de fundatiegelden te beheren en te beleggen in vaste goederen. De eerste beleggingsmogelijkheid doet zich al meteen voor in 1847 als het landgoed Ruth en Vorst te koop wordt aangeboden. Dat gebeurt op 31 augustus 1847 op verzoek van de weledelgeboren heer Frans Ludwig Surmann "land en stadgeregtsraad" wonende te Schwalm in het "koninkrijk Pruissen", als gevolmachtigde namens de hoog welgeboren vrouwe jonkvrouwe Amalie von Heijster weduwe van den hoog welgeboren heer jonkheer Frans Carel von Hagens, rentenier te Dusseldorf. Hij is gemachtigd krachtens een akte die men heeft laten passeren bij de een te Dusseldorf residerende notaris genaamd Carel Pieter Hendrik Coning. Het geheel wordt nadien geregistreerd door notaris van Bocholt te Helmond en de koop wordt gesloten ten herberge van Laurentius van de Laar in Helmond. Het gaat daarbij om de verkoop van de hoeven die in huur zijn van resp. Willem Manders [C 734], Hendrik van Bommel [C 866], Francis Rooijakkers [C 897], Piet Joosten [C 899 schuur en C 920 huis schuur en erf]. De interesse voor dat landgoed lag enigszins voor de hand omdat een van de zaakwaarnemers van de familie Diert van Melissant, Frans Hubertus van Hoeck, tevens zitting had in het bestuurscollege van de fundatie. Het gehele landgoed bestaat op dat moment uit de hoeven Oude Vorst [Vorst 1] en Nieuwe Vorst [Vorst 2], Ruth [Pannehoef] en Molendaal [oude Ruthse hoeve ?], met alle omliggende landerijen ter grootte van 153 bunder 7 roeden en 7 ellen en wordt door Franciscus Wilhelmus van den Dungen voor de fundatie gekocht voor f 26.555, =. De benaming Molendaal is geheel nieuw ! Zo wordt het oude kloosterbezit na eeuwen toch weer eigendom van een katholieke instelling. Uit de opbrengsten van deze boerderijen heeft de stichting de nodige inkomsten geput om de stille armen van Helmond te ondersteunen. In de jaren '30 dringen de bewoners aan op een zeer sterke huurverlaging vanwege de grote malaise in het landbouwbedrijf. De administrateurs die van mening zijn dat "d'n boer gauw kermt" besluiten hierop niet nader in te gaan, maar beloven wel de nodige soepelheid te betrachten ten aanzien van de vastgestelde betalingstermijnen. In 1937 draagt de Beelsfundatie het beheer over aan de Nederlandse Heidemaatschappij, die mede zorg zou dragen voor een herverkavelingsplan, het rooien van de bossen en het ontginnen van inculte gronden. In 1947 wordt het eeuwfeest van het bestaan van de fundatie luisterrijk gevierd. In de administratie van de Beelsfundatie is een getypte lijst aangetroffen met de families die de verschillende hoeven destijds bewoonden nl.:[Een rustieke landweg genaamd de Weijerweg. (foto Pieter Koolen)]Vorst 1
1837 de familie van Bommel
1848 de familie Nooyen
1881 de familie van Grootel
1884 de familie Hermans
Vorst 2
1837 de familie Manders
1866 de familie Kuypers
1869 de familie Jacobs
1874 de familie van den Boomen
1882 de familie Wellens
1887 de familie Jansen
1891 de familie van de Mortel
1904 de familie Raymakers
de familie Ysbouts
Ruth/Pannenhoef
1837 de familie Joosten
1860 de familie van Rooy
1906 de familie Joosten
1920 de familie Rutjens
1922 de familie Friesen
Ruth
1837 de familie Raymakers
1851 de familie van den Boomen
1891 de familie Verbeten
WEIJER [1429]
[schetskaartjes 1832 en 1883]
De oorspronkelijke betekenis van "weijer" is visvijver. Deze weijers lagen in Brabant overal verspreid. De bekendste op Vlierdens grondgebied waren een weijer op het Heuveleind in de omgeving van de Donschot en Elskensweijer, een van de grenspunten van de gemeenten Bakel, Deurne en Vlierden. De Heuveleindse weijer wordt reeds in 1399 vermeld als "den wijer aent hoveleijnde", in de omgeving van de Dolstraat en tegen de landerijen van 'de erfenisse ter Cluyssen' zoals het gebied in 1608 wordt beschreven.
Het gehucht de Weijer onder Vlierdens Brouwhuis is van de oorspronkelijke betekenis afgeleid. Vermoedelijk is een oudere benaming Dapperslaar. De straatnaam 'Dapperslaar' op Brouwhuis grondgebied is een tastbare herinnering hieraan. Een laar is over het algemeen een plek die bosrijker was dan normaal met op deze locatie enkele opvallende weijers. In dit geval betreft het een 'laar' waar de familie Dappers mee in verband gebracht kan worden, een familienaam die frequent voorkomt in middeleeuws Helmond en soms wordt genoemd als het om goederen van Binderen gaat. De eerste ontginners zullen ter plaatse een dergelijk landschapstype aangetroffen hebben. Men sprak in de volksmond ook van de Brouwhuise Weijer getuige de volgende akte : "Frans Mathijsen de Groodt, schepen en 75 jaren, verklaart ter instantie van de regeerders van Vlierden, dat hij weet, dat de inwoners van Vlierden 40 jaer herwaerts den Brouwhuysse Wijer, altijt onbewoond, vreedelyck ende gerustelycken met haere bestialen met weijden hebben gebruyckt daernae drijvende hunne peerden beesten ende scaepen derwaerts den geheelen Weijer door tot de Brouwhuysse ackers toe, sonder dat de selve ingesetenen van Vlierden daerinnne sijn geturbeert" [= gehinderd]. Hij was hiervan terdege op de hoogte omdat hij in de jaren 1633/1634 op Brouwhuis woonde "zijnde toentertijd twee hoeven".
BOUWVERGUNNINGEN BEGIN 20STE EEUW
Tussen 1900-1926 worden nogal wat bouwvergunningen aangevraaagd voor verbouwingen of nieuwbouw. Voor de huidige bewoners is het misschien wel interessant te bezien of een van hun voorouders destijds bouwlustig was.
[Het open landschap in het gehucht de Weijer. foto Pieter Koolen]
HET HUISBEZOEKBOEKJE VAN DE GEESTELIJKHEID
Ter afsluiting van dit hooofdstuk een lijst ontleend aan het huisbezoekboekje "ten dienste van de zeereerwaarde geestelijkheid" dat een idee geeft van de spreiding der gezinnen en alleenstaanden enkele jaren na de samenvoeging met Deurne. De toenmalige pastoor volgde een bepaalde route, vanuit het centrum aan de noordzijde van de Pastoriestraat richting de Hoeven, van daaruit terug naar de Baarschot richting zuidzijde Pastoriestraat, het Groot Schooteind, Belgeren, Waterstraat, Hertsberg, Voorste Beersdonk, Achterste Beersdonk, Biesdeel en Rakt en keerde vervolgens via de Hees weer terug op het Klein Schooteind en Pastoriestraat. Elk gezin of alleenstaande kreeg een huisbezoeknummer. De oudere Vlierdenaren zullen waarschijnlijk aan de hand van deze lijst de diverse huizen langs de route wel uitgestippeld kunnen krijgen !
Aanvrager
|
object
|
jaar
|
kad.nr.
|
Beelsfundatie
|
boerderij verbouw
|
1911
|
C 734
|
Berg, Th.J.vd
|
woning
|
1921
|
A 930
|
Berg, Th.J.vd
|
woning
|
1922
|
A 936
|
Biemans, M.
|
woning
|
1902
|
|
Biemans, M.
|
paardenstal
|
1907
|
|
Boomen, Th.vd
|
veestal
|
1906
|
|
Bree, F.v
|
woning
|
1907
|
|
Bree, F.v
|
stal
|
1922
|
|
Bree, F.v
|
woning
|
1921
|
A 147 A 1103
|
Bree, F.v
|
schuur
|
1924
|
A 1132
|
Bree, Th.v
|
2 woningen
|
1922
|
A 147 A 1103
|
Bree, W.v
|
woning
|
1918
|
C 1357
|
Zuivelfabriek
|
machinekamer
|
1916
|
C 1642
|
Deursen, J.v
|
woning
|
1916
|
C 1505
|
Driel, P.J.v
|
woning
|
1923
|
C 1519, 1520
|
Eynden, wed.A.vd
|
woning
|
1915
|
B 114
|
Fransen, A.
|
woning verbouw
|
1903
|
C 1633
|
Fransen, A.
|
woning/herberg
|
1906
|
|
Fransen, A.
|
waranda
|
1907
|
|
Fransen, P.
|
woning
|
1912
|
C 1516
|
Gielissen, J.
|
stal verbouw
|
1906
|
|
Heugten, L.v
|
woning en stal
|
1924
|
B 260
|
Hoof, J.v
|
woning verbouw
|
1904
|
|
Jacobs, H.
|
woning verbouw
|
|
|
|
vroegere smidse
|
1918
|
|
Jacobs, H.
|
woning en stal
|
1924
|
C 1653
|
Jacobs, J.
|
woning
|
1917
|
C 787
|
Jansen, L.
|
woning herbouw
|
1903
|
|
Jansen, L.
|
aanbouw
|
1905
|
|
Janssens, J.L.
|
burgemeesterswoning
|
1916
|
C 1514
|
Joosten, kn.W.
|
woning
|
1914
|
C 1273, 1274
|
Kessel, G.v
|
woning
|
1906
|
|
Keijzers, H.
|
woning herbouw
|
1923
|
C 1678
|
Koolen, M.
|
woning
|
1924
|
C 1654
|
Koolen, P.J.
|
veestal
|
1907
|
|
Koolen, P.J.
|
woning
|
1914
|
C 1256
|
Koolen, wed.P.
|
stal
|
1910
|
|
Koolen, kn.P.
|
woning
|
1915
|
C 366, 1129
|
Loon, A.v
|
woning
|
1909
|
|
Loon, A.v
|
woning en stal
|
1910
|
|
Loon, A.v
|
woning
|
1910
|
|
Loon, A.v
|
woning verbouw
|
1920
|
C 1686, 1687
|
Maas, M.
|
woning en café
|
1923
|
A 916
|
Manders, K.
|
woning
|
1913
|
A 1018, 547
|
Maurissens, Jkvr.E.de
|
woning
|
1913
|
C 1148
|
Maurissens, Jkvr.E.de
|
woning
|
1914
|
C 1313
|
Maurissens, Jkvr.E.de
|
woning
|
1922
|
|
Maurissens, Jkvr.E.de
|
boerderij
|
1923
|
C 1322
|
Meeuwis, A.
|
schuur en stal
|
1906
|
|
Meeuwis, A.
|
boerenwoning
|
1906
|
|
Munsters, P.
|
woning
|
1912
|
|
Nooijen, J.
|
woning
|
1909
|
|
Noten, W.H.
|
woning
|
1921
|
C 1606
|
Otterdijk, A.v
|
woning verbouw
|
1919
|
C 1135
|
Otterdijk, A.v
|
woning verbouw
|
1924
|
C 1501
|
Otterdijk, J.v
|
bergplaats verbouw
|
1925
|
|
Raaijmakers, A.
|
woning
|
1913
|
A 171
|
Raaijmakers, A.
|
woning
|
1920
|
A 251
|
R.C.Kerk
|
berging/washuis/stal
|
1907
|
|
Rooij, H.v
|
woning
|
1924
|
C 1180
|
Rooijakkers, wed.C.
|
verloflocaliteit
|
1914
|
A 1014
|
Rijt, J.vd
|
woning
|
1922
|
C 1691
|
Sauvé, P.
|
schuurtje
|
1907
|
|
Swinkels, H.
|
woning
|
1911
|
A 1001, 1002
|
Tilburg, W.v
|
woning bijbouw
|
1907
|
|
Tijssen, M.
|
woning
|
1914
|
C 224
|
Tijssen, M.
|
woning
|
1924
|
C 1665
|
Verhoeven, A.
|
loods
|
1924
|
|
Verhoeven, W.
|
werkplaats/woning
|
1905
|
|
Verhoeven, W.
|
woning
|
1908
|
C 1622
|
Verhoeven, W.
|
woning verbouw
|
1908
|
|
Verhoeven, W.
|
woning
|
1909
|
|
Verhoeven, wed.+ kn.
|
woning en stal
|
1925
|
B 717
|
Verstappen, E.
|
woning
|
1905
|
|
Verstappen, E.
|
varkenshokken
|
1906
|
|
Verstappen, E.
|
stal en schuur
|
1917
|
|
Verstappen, F.
|
woning
|
1903
|
|
Vervoordeldonk, P.
|
woning
|
1904
|
|
Vogels, M.
|
woning verbouw
|
1922
|
| |