de omliggende landerijen zodat de veldnaam "enen halven buender beemts in die haseldonc" (1430) een duidelijke aanwijzing is dat de Hazeldonk al langer bestond. De donk-namen zijn in de Peeldorpen talrijk en naamkundigen vermoeden dat in de volle Middeleeuwen (1100-1300) vanwege de bevolkingstoename deze donken steeds meer als woonplaats in gebruik zijn genomen. Die nieuwe nederzettingen kregen vaak de naam van de bestaande donken. Begin 15de eeuw moet de hoeve in bezit geweest zijn van de kinderen van Jan Gelis van Bekelair. Die verkopen hem aan een zekere Jan Dyerick van Werdinghen die hem op zijn beurt in 1452 doorverkoopt aan Jan Arts Berckers tegen een jaarlijkse erfpacht van 5,5 mud rogge. Henric Arts Michiels tekent protest aan omdat hij meent meer rechten te hebben op de hoeve, maar verliest het pleit. In 1478 ontstaat eenzelfde situatie als Peter Peters van der Donschot de hoeve kan overnemen. Op dat moment meldt zich Aert Peters van der Donschot die tegen de beslissing in beroep gaat, maar het onderspit moet delven. Drie jaren later blijkt de erfpacht verhoogd te zijn tot 10,5 mud rogge als Jan Dircx Snoex als nieuwe eigenaar aantreedt. In 1531 hoort de Hazeldonk in ieder geval tot de kloosterbezittingen, want in dat jaar transporteren Henrick van Veltwyck en zijn broer Peter, mede ten behoeve van het convent van Binderen, aan Jan Goyarts Smolners een jaarlijkse erfpacht van 3,5 mud rogge "uut enen goede ende hoeve geheiten die haseldonck toebehorende des voirs. convents". Wat voor Ruth en Vorst gold was ook van toepassing op de Hazeldonk. De beslaglegging op het goed wordt in de generaliteitsperiode [1648-1795] voltrokken en de toenmalige pachter laat in 1648 de volgende verklaring opstellen: Ick, Lambert Willem Dirx, bekenne in hueringhe te hebben van die Eerw: Vrouwe Abdisse van Bynderen een hoeffve gelegen in die jurisdictie van Vlierden ende in die prochgie van Duerne genaempt die Hazeldonck ende dat voor drie jaeren ingaende d'ierste jaerpachtinghe in 1646. De pachtsom bedraagt 5 mud rogge, 5 mud boekweit, 6 hoenders, 25 pond boter, 4 manden eieren, 3 pond was, een ooi met een lam, 9 vimmen dakstro, 4 voeder turf, 4 voeder hout, 400 rijs hout gebonden af te leveren op het klooster. Bijna alles werd destijds nog in natura betaald. Bij een opmeting uit 1659 bedraagt de totale oppervlakte 75 lopensen wei- en grasland en 64,5 lopensen bouwland, dus ca. 140 lopensen wat vergelijkbaar is met ca. 23 ha. Op het moment dat in de dorpsadministratie de 5-jarige huizenlijsten verschijnen is Willem van de Goor bewoner. Of hij familie is van de erfsecretaris van Vlierden Rogier van den Goor (1659) is ons niet bekend.De rentmeester der geestelijke goederen Hendrik de Kempenaer was blijkbaar verantwoordelijk voor de uitvoering van reparaties aan de hoeve. Hij vroeg dit aan bij de Staten-Generaal die aan de hand van overgelegde bestekken er al of niet akkoord mee gingen. Zo wordt in 1731 een behoorlijk ingrijpende verbouwing of renovatie aangevraagd voor 590 gl. een aanzienlijk bedrag voor die dagen. Men laat de concrete uitvoering over aan een cen-
traal aangestelde bouwkundige nl. Hendrik van de Weijer, die tevens verantwoordelijk wordt gesteld voor alle reparaties en verbouwingen aan kapel- en kerkgebouwen in de zuidoostelijke regio van het kwartier Peelland. Pachter Willem van de Goor komt op een bepaald moment vreselijk in de problemen en is niet meer in staat de pachtsommen op te brengen, zodat men genoodzaakt is de hele Hazeldonk verbeurd te verklaren en door te verkopen aan een nieuwe eigenaar, waarmee de hoeve meteen verdwijnt uit de administratie van de rentmeester. In 1738 wordt de Hazeldonk verkocht aan Anthony Heycoop en Lambert Vervoordeldonk, beiden wonende te Vlierden en leden van de schepenbank. De akte spreekt over eene schoone en welgelegene hoeve lands bestaande in huysinge schuer stallinge met d'aanhorige landerijen soo hooy, wey, teul, als groeslanden met derselver houtgewassen, gemeenlyck genaemt die Hazeldonkse hoeve, bewoont ende betuelt by Willem van den Goor.
[De Hazeldonk, het vroegere verblijf van de heer van Vlierden]
De riante ligging midden in de natuur was uiteraard voor diverse kopers zeer aanlokkelijk, maar men moest aardig wat achter de hand hebben om tot koop te kunnen overgaan. De nieuwe eigenaren betalen niet alleen de koopsom maar er rustten nog meer lasten op de hoeve, vaak teruggaand tot in het grijze verleden. Zo zijn zij onder meer verschuldigd een cijns van 1 gulden 17 stuivers 8 penningen aan de heer van Asten, een cijns van 5 st.en nog een van 2 st.en 12 penn. aan de heer van Vlierden, een cijns van 8 penn.en nog het derde part van een cijns van 5 st.aan de heer van Helmond, een pacht van 6 vaten rogge aan de armen van Deurne, een pacht van 3 vaten rogge aan de commanderij van Gemert en tenslotte een jaarrente van 1 gl.10 st. aan de rentmeester van de geestelijke goederen. Zij laten overigens de exploitatie over aan Hendrik van Geffen. Al die kleine extra lasten zijn eeuwen lang hetzelfde gebleven. Vanaf 1750 zijn het de heren van Vlierden zelf die hun intrek nemen op de Hazeldonk en er een fraaie buitenresidentie van maken. Ze logeren er wel van tijd tot tijd, maar het bedrijf runnen laten ze aan anderen over. Baron Joachim Reinholt van Glasenapp is de eerste. Hij verblijft als kasteelheer samen met zijn vrouw de baronesse vrouwe Anna Elisabeth Louisa de Hundt op het huis Holtmeulen te Tegelen. In 1755 vestigt zich de familie d'Aumerie op de Hazeldonk. Bijna 70 jaren hebben de d'Aumeries de heerlijkheid en de daartoe behorende heerlijkheidshoeve in eigendom. De pachters hebben de nodige knechten en meiden om assistentie te verlenen. Een van die pachters, een zekere Dirk Teunis Peels, brengt het er overigens slecht van af op 4 november 1757, zoals u elders kunt lezen! De 15de juni 1763 wordt een fatale dag voor d'Aumerie
vanwege een felle uitslaande brand. Waar d'Aumerie zeker wel eens van wakker gelegen zal hebben is de rivaliteit tussen de bewoners van Hazeldonk en die van Ruth want dat leidde nogal eens tot kleinere of grotere conflicten. Tussen de beide hoevencomplexen ligt immers een uitgestrekt heideveld doorsneden door een greppel die dienst doet als scheidingssloot tussen de landgoederen. Op een dag laait de ruzie zo hoog op tussen d'Aumerie en de freule van Diert van Melissant, dat de zaak escaleert en aanhangig wordt gemaakt voor de schepenbank. Inzet van het conflict is een klacht dat "die van de Hazeldonk" met enige regelmaat heiplaggen steken op het Ruthse gedeelte van het heidegebied. Om de zaak kracht bij te zetten worden door beide partijen allerlei getuigen opgeroepen, vaak oudere dienstknechten of "dienstmaagden", die in februari 1772 de nodige verklaringen moeten komen afleggen omtrent het al of niet overtreden van de bestaande voorschriften. Niemand is zich van enig kwaad bewust! Bij het hoeden van de schapen of andere beesten gaat het er ter plaatse altijd heel vredig aan toe en maakt men ongestoord van het hele terrein gebruik zonder daar ooit woorden over te krijgen. Zowel links als rechts van de scheidingsgreppel wordt het vee van beide hoeven gehoed. De beschuldigingen over het steken van heiplaggen zijn volgens de opgeroepen getuigen volkomen uit de lucht gegrepen.....men kan zich tenminste totaal niet herinneren dat zoiets ooit is voorgevallen ! Als de stenen van de Hazeldonk konden spreken zouden ze ons misschien ook vergasten op de story van een gewapende inval die in 1794 werd gepleegd........ D'Aumerie is een sterke voorstander van ontginningsactiviteiten en de aanleg van een geweldige "plaisirtuin" zal wel een van zijn initiatieven zijn geweest. Hij maakt van de Hazeldonk in ieder geval een prachtig landgoed, met mooie strakke dreven die op een punt bij elkaar komen en zorgt consequent voor nieuwe aanplant van bomen en struiken. Natuurlijk heerst er niet altijd pais en vree op de hoeve. Zeker wanneer pachters hun huur te laat betalen en bij de heer van Vlierden in het krijt staan, dan is d'Aumerie niet de gemakkelijkste en soms onverbiddelijk.
["Landelijke kiek" van de Hazeldonk.]
Dat ondervindt in 1797 Peter Jansen die een schuld te vereffenen heeft van maar liefst f 489, =. D'Aumerie windt zich daar zo over op dat hij resoluut is in zijn optreden en Jansen, inclusief zijn drie kinderen, dreigt buiten te zetten. De schuldige belooft weliswaar zijn leven te beteren en heel gewillig te zijn, maar voor de heer van Vlierden staat inmiddels het besluit vast. Het conflict loopt zo hoog op dat zelfs de kinderen van Jansen menen een steen-
tje te moeten bijdragen aan de discussie. Hun vader smeekt d'Aumerie die door zijn pleziertuin wandelt of er echt geen uitstel mogelijk is, want hij is beslist van plan al z'n beloften na te komen. D'Aumerie, die inmiddels zijn pappenheimers aardig kent, weigert pertinent en blijft bij zijn standpunt. Daarop beginnen van de zijde van de kinderen de treiterijen. Ze trekken, gewapend met stokken en knuppels, naar de heer van Vlierden en de oudste jongen slingert hem de nodige verwensingen naar het hoofd zoals: Honsvot, ik zal je je kloten afsnijden en de ander vloekt en tiert en uit dreigementen als: Wij sullen u vervolgen om den hals af te snijden en wij sullen alles kort en klyn in uw huys slaan. Ondanks alle gespierde en intimiderende taal richting de heer van Vlierden wordt Jansen met z'n huishouden vierkant op straat gezet. De familie d'Aumerie blijft tot 1823 eigenaar van de heerlijkheid en het uitgestrekte landgoed de Hazeldonk. De opeenvolgende heren van de heerlijkheid houden de hoeve met alle bijgebouwen steeds in bezit, wonen er van tijd tot tijd, maar laten de exploitatie, zoals gezegd, in de regel over aan hun pachters.
De Hazeldonk groeit uit tot een echt buitenverblijf van allure en het tuinen- en boomgaardencomplex moet een stijlvol geheel geweest zijn. De muurankers uit 1816 die de tegenwoordige hoeve verfraaien zullen vermoedelijk te maken hebben met een latere verbouwing. In het hoofdstuk over de heren van de heerlijkheid staan nog meer wetenswaardigheden over de Hazeldonk vermeld.
EEN LEGALE JENEVERSTOKERIJ OP DE HAZELDONK.
Op 4 september 1826 richt de Heer van Dousborgh een verzoekschrift aan Gedeputeerde Staten van de provincie Noord-Brabant tot oprichting van een jeneverstokerij. Zijn motieven daartoe zijn "het grote nut van een dergelijk bedrijf en het groot gerief voor de op- en omgezetenen". Dat hij deze aanvraag moest richten aan G.S. was een gevolg van een Koninklijk Besluit gepubliceerd op 31.1.1824 (Staatsblad 19 art.2), waarin werd vastgelegd dat "een dergelijke fabriek" niet meer zonder toestemming van G.S. mocht worden opgericht. Op de 14 september ontvangt het gemeentebestuur een principebesluit, maar er moeten nog enkele formaliteiten geregeld worden. De Vlierdenaren die in het dorp de bestuurlijke scepter zwaaien laten per omgaande weten dat er geen enkel bezwaar bestaat tegen het opzetten van de jeneverstokerij, wat bovendien nog eens uitdrukkelijk wordt onderstreept door een geschreven verklaring van Francis Rooyakkers en Pieter Joosten, geburen van de Hazeldonk, die eenstemmig verklaren geen problemen te hebben met de plannen van van Dousborgh. Tegelijkertijd wordt een afschrift hiervan verzonden aan de districtscommissaris van Helmond de heer Wesselman. Op 19 september 1826 volgt een officiële bevestiging van G.S. waarin het college kenbaar maakt definitief accoord te gaan met de oprichting van het bedrijf onder de conditie dat van Dousborgh "zich stiptelyk zal hebben te gedragen naar de landelijke en plaatselijke verordeningen hieromtrent bestaande of in het vervolg te emaneren en meer byzonder nakomen de wet van 26 augustus 1822 (Staatsblad 37) houdende belasting op het binnenlandsch gedistilleerd". Op 19 november 1827 geeft van Dousborgh vanuit Luik volmacht aan de heer Cornelis Wijnants te Deurne om namens hem, voor een bedrag van f 2000, = de vereiste borgtocht te stellen voor Antoon Gielen, wonende op de Hazeldonk, om jenever te mogen branden. In de kadastrale bescheiden van 1832 lezen we: Er bestaat hier eene kleine wel ingerigte branderij werkende met eenen ketel en vier beslagkuipen en onderbakken, alles genoegzaam nieuw en wel onderhouden;het debut der branderijen in dit deel van de provincie gering zijnde heeft men vermeent dezelve te moeten begroten op eene zuivere waarde van f 50,=. De jeneverstokerij wordt kadastraal als sectienr. C 963 aangeduid en gerangschikt onder de gebouwen van de 1e kwaliteitsklasse.
HUIZEN OP DE HAZELDONK
Zoals in de andere gehuchten wisselt ook op de Hazeldonk het huizenbestand. in 1736 wordt er slechts één hoeve vermeld :
Eigenaren Bewoners
1736 Willem van de Goor Willem van de Goor
1741 Anthony Heijcoop +
Lambert Vervoordeldonk Hendrik van Geffen
1751 Dirk Teunis Peels
1756 de Heer van Vlierden
1761 Francis Lamberts
1766 Jan Dirks
1781 Francis van den Heuvel
1786 onbewoond
1798 de Heer d'Aumerie
In de periode 1781-1786 is het de dan regerende heer van Vlierden die nieuwbouw pleegt. Hij is eigenaar in 1786, bewoner is Dirk Abraham Claessen en vanaf 1798 is zowel eigenaar als bewoner de heer F.J.M. d'Aumerie zelf.
Tussen de jaren 1786 en 1791 laat d'Aumerie een nieuw huis bouwen dat aanvankelijk onbewoond is, maar bij de volgende huizentelling in 1798 blijkt er Godefridus Cleven zijn intrek in genomen te hebben.
Aangenomen moet worden dat na 1798 nog een vierde hoeve is bijgebouwd, mogelijk die met het muuranker van 1816. Bij de kadastrale opmetingen in 1832 is de heer Pieter van Dousborgh immers in het bezit van vier hoeven te weten de huizen met de kadasternummers :
C 962 + C 963 [wordt later C 1339] vanuit Vlierden gezien rechts en C 967 [later C 1337] + C 972 [later C 1556] links van de Hazeldonkseweg richting Liessel.
De eigenaren van die huizen vallen veelal samen met de kopers van het landgoed Hazeldonk zoals beschreven in het hoofdstuk over de heerlijkheid. In 1888 staan vermeld Eimert Verstappen [C 967], Hendrik Smits [C 963, terwijl C 962 dan vervallen is] en Francis Aldenzee [C 972]. Wat de bewoners, pachters of huurders betreft valt uit 19de-eeuwse lijsten, waarin de boerderijen op de Hazeldonk geregistreerd staan onder A.1, A.2 en A.3 het volgende af te leiden :
A.1
1869 Theodora Verhees
Theodorus Verspeek
1872 Arnoldus Saris
1880 Hubertus Bukkems
1890 Frans Aldenzee
1906 Peter Goossens
A.2
1869 Antonius van Seccelen
1874 Maria van Doorn
Maria Aarts
1877 Theodorus Verspeek
1881 Arnoldus Joosten
1884 Mathias Joosten
1889 Theodora Verhees
Frans Aldenzee
1890 Hendrik Wouters
1906 Antonius Janssen
A.2a
1892 Johannes Jonkers
A.3
1879 Johannes van den Boomen
1889 Hubertus Smits
1892 Johanna Maria van de Vondervoort
Willem van de Vondervoort
1893 Johannes Bertrams
1916 Theodorus Mennen
HEES [1340]
De oudste vermelding uit 1340 is maar een relatief gegeven. Er mag gevoeglijk vanuit gegaan worden dat de Hees in werkelijkheid veel ouder is. In 1326 kennen we immers al een vonder die vernoemd wordt naar Bruisten van der Heze. De Hees heeft een merkwaardige ligging nl. op een hoogte aan de rand van het oude open akkercomplex in de Middeleeuwen bekend onder de benaming "de gemeyn ecker" of de Vlierdense akkers.
Qua naamgeving valt het onder de categorie van de echte ontginningsnamen en duidt op het ontginnen van een gebied dat voorheen bedekt was met laagstammig kreupelhout, struikgewas of jonge bomen. Ook wordt gedacht aan jong beukenbos en later struikgewas van allerlei soorten loofhout. Andere auteurs leggen een verband met een open plek in een bos waar de Keltische god Hesus of Esus vereerd zou worden. Op de Hees onder Erp stond bv. een heilige eik. Van de gehuchtnaam "Hees" zijn de latere familienamen van der Heze, Verheze, Verhees en Heesmans of Hezemans afgeleid. In zeer oude Brabantse oorkonden treft men al in 784 de naam Hezia aan, een gehucht onder Eersel, wat er op duidt dat deze benaming een vroege datering kent. Men beschouwt het als een afleiding van het germaanse woord * haisa > hasi > hesi > hees. Het is op de hoge Brabantse zandgronden een zeer frequent voorkomende veldnaam of gehuchtnaam. Het Vlierdense gehucht kent een zeer lange historie, alhoewel het nooit tot een echt gehucht is uitgegroeid. In feite is het redelijk geïsoleerd gebleven en zou het onder de zgn. Einzelhöfe gerekend mogen worden. Een kleine nederzetting met één centrale hoeve, die later weliswaar wordt gesplitst, maar het gebouwencomplex blijft als het ware een eenheid vormen. In 1326, bij de uitgifte der gemene gronden door de hertog van Brabant, wordt een vonder genoemd nl. Bruystensvonder van der Hese. Het betreft hier een doorwaadbare plaats in het dal van de Oude of Vlierdense Aa, genoemd naar de toenmalige grondeigenaar ter plaatse nl. Bruysten van der
Heze. De voornaam Bruysten is afgeleid van Ambrosius, een naam die bij de familie van der Heze of Verhees door alle eeuwen heen consequent terugkeert. De oudste Bruysten die we konden achterhalen is een zekere Bruystinus uit 1382, de zoon van Willem van Hamvelt. Uit die periode is een zekere Willem van Hamvelt bekend uit Veghel, die daar landmeter was. Tezelfdertijd duikt ook een Bruysten zoon van Jan van der Heze op. Hij verkoopt in 1387 een deel van de Hees aan meester Gerit van Vladeracken. Volgens een verklaring van mr. Gerit uit 1435 zou hij 9/12 deel in bezit hebben ofwel driekwart van de hoeve. Mogelijk was hij gehuwd met een van de dochters van van der Heze. Op "Sente Katherijnenavont anno 1433" vindt er een scheiding en deling plaats van de erfelijke goederen van Bruysten van der Heze onder diens 7 kinderen te weten
[schetskaartjes 1832 en 1883]
Bruysten van der Heze x Hillen
|
Heilwich
|
Kathelijn
|
Hogart
|
Bruysten
|
Ermgart
|
Aleit
|
Lijsbeth
|
x
|
|
|
|
x
|
x
|
x
|
Jan Bercmans
|
|
|
|
Gherit Bernyers v Ghemert
|
Aelbrecht Gherit Weylaerts
|
WillemHeynen Daniels
|
Aleit
|
Katherijn
|
Wouter
|
|
|
|
|
|
x
|
|
|
|
|
|
|
Art Maes vd Zantvoort
|
|
|
|
|
|
Het merendeel van de daarin genoemde landerijen ligt in de Grote en Kleine of Hoge en Lage Zijde. De oude akkernamen betreffen een akker "aen gheen Berscot" en vervolgens de Rutgersecker, den ecker opten Hezepat, dat Zanteckerken, dat Pereckerken, den Erpendonsenecker, enen ecker aen die Harde, den Stocecker, den Haeck, den Cruysstreep, lant in den Scoeteckerscamp, die Wederenvoirt, den Vaececker, den Gravenecker, den Venschenhof, die langhe Nuwelant, den Eeckhof, Robbenhof, dat Wolfscot, die Meerbrake, die Cattenvonder, den Ijndecker, den Tomecker, den Cloet, den Vennekensecker, den Huisecker, 'tHorstenstuc en lant aen die Hezeeijnde. De oude beemdnamen zijn: den Vloebeempt, die Harde, den Bocht, inden Vendonck, den Craijenbemt, dat groet Wolfschot, den corten Beempt, den beempt opt Goer, Ghevenbroeck, den Zaerbemt, bemt in die Ryetbemde [Helmond], after ghenen Rypelberch [Bakel]. Voorts wordt gesproken over enkele bunders "heytvelt int Cranenvenne". Wat het gebouwencomplex in 1433 betreft is sprake van enen bouhuyse met haeren hofstat ende erfenisse daeraen gelegen ende die schuer die scaepscoije ende den missenstat. Dat er bouwactiviteiten in die periode ontplooid zijn mag afgeleid worden uit het gegeven dat de akte ook vermeldt: dat nuwe huys ter heze, die nuwe schuer ter heze en de helft van der auder schueren metter halven scaepscoije. Ook staat op hetzelfde terrein een bakhuis en heeft men een uitgebreide "wermoeshof" of moestuin. Deze transportakte beslaat vele pagina's en moet door de Helmondse stadsklerk liefst zevenmaal worden uitgeschreven. Iedereen van de familie wil nl. een officieel afschrift van deze zo belangrijke schepenbrief als definitief bewijsmateriaal voor eventuele toekomstige scheidingen en delingen. Zeer veel afstammelingen van deze genoemde Bruysten van der Heze spelen in de dorpspoli-
tiek of binnen de kerkelijke historie van Vlierden een zeer prominente rol. Helaas blijven vele van hun activiteiten in een waas van onzekerheid gehuld, omdat het oude archief van Vlierden pas tegen 1700 begint en we voor de periode 1500-1700 zijn aangewezen op sporadische akten uit de schepenbankarchieven van de omliggende plaatsen. In 1511 wordt eigenaar van de hoeve Jan Bruistens van der Heze. In die periode leeft heer Jan van der Heze als priester en Willem Ambrosiussoen van der Heze als kerkmeester der Vlierdense kapel. In 1538 vindt er wederom een scheiding en deling plaats onder de kinderen van Jan Verhees en diens echtgenote Heilwich nl. Ambrosius de zoon, diens zwager Henrick Everartssoen gehuwd met Margriet en de andere zwager Frans Joestensoen van Liessel gehuwd met Johanna. Ambrosius krijgt de helft van de schuur en voorts het derde deel van een aantal landerijen, Henrick krijgt het "leeg huys ende dat backhuys" toegewezen onder conditie dat hij beide afbreekt. Tevens ontvangt hij ook een derde deel van de landerijen en Frans valt het woonhuis met erf en de schaapskooi ten deel, alsmede het derde deel van de landerijen.
[De Hees 1982 (foto Joep Coppens)]
Interessant is dan te constateren dat men veel kleine rentebedragen schuldig is aan diverse personen, vermoedelijk voortvloeiende uit geldleningen zoals: 3 gl. aan Willem Gheerten, 1,5 gl. aan Peter die Scomeker, 2,5 gl. aan Thijs Jacobs, 3 gl. aan Jan Verhagen, 23 st. aan Barbara van den Bogart, 18 st. aan Michiel van den Schoetacker, 5 gl. aan Thijs Groten, 3 gl. aan Aert van Doeren, 3 gl. aan Rutger Maes, 2 gl. aan Gielis Scepers, 1 gl. aan Goyart Snabben, 7 gl. aan Willlem van der Cruys, 2,5 gl. aan Mercelis Aert Gheerten en tenslotte 24 st. aan Bele Gheenkens. Rond 1599 schijnt de hoeve in bezit te zijn van Willem en Jan zonen van Claas Verhees. In het jaar 1702 wordt een lijst opgesteld van hoofdbewoners, dit in verband met de oorlogscontributie aan rondtrekkende legers. Uit die aantekeningen valt af te leiden dat een deel van de hoeve bewoond wordt tussen 1702 - 1711 door Matthijs Janssen Verhees en vanaf 1712-1736 door diens zwager Dirk Antonis Verdeuseldonk met de nodige knechten en meiden. De vanaf die tijd bestaande huizenlijsten bieden een nauwkeuriger overzicht. Op de Hees staan in 1736 twee boerderijen respectie-
|