Ana səhifə

Naar keuze op mijn website. Via deze


Yüklə 3.76 Mb.
səhifə4/29
tarix26.06.2016
ölçüsü3.76 Mb.
1   2   3   4   5   6   7   8   9   ...   29

1.4 Kort verhaal


In 2006 schreef ik een verhaal voor het internationale literatuurfestival “Werelden in ontmoeting”. Dit verhaal gaat over een chinees meisje dat naar Suriname vertrok om op een plantage te werk gesteld te worden. Het verhaal is fictie, maar wel berust op veel feiten, die ik onderzocht heb.

Met dit verhaal won ik de tweede prijs.

Het leek me leuk het in dit boek te verwerken, aangezien het over de plantagetijd en de immigratie gaat.

‘t Lot van een hond


Het kolkende zeewater werd langzaam bruin van kleur. Modderige stromen sloegen tegen de romp van het houten schip en lieten witte schuimende koppen achter. Ik staarde ernaar en vermoedde dat het nieuwe land in aantocht was. Een mossige geur van oude bladeren drong mijn neus binnen en vervuilde de smaak in mijn mond.

In mijn handen hield ik krampachtig de zilveren munt van mijn vader. Het verwonderde me dat het schemerde omdat het nog niet zo laat leek. Na de verre mijlen op de Marie Thérèse had het besef van tijd me verlaten.

Ik keek naar de lucht en de eerste sterren leken me stralend toe te lachen. De maan stond tussen hen in als een hoeder over zijn kroost en ik was ervan overtuigd hem te kunnen aanraken als ik op de punten van mijn afgeplatte lotusvoeten zou staan.

Er leek een andere wind te waaien. Een zwoele warmte. Alsof tedere handen het stof van de vermoeiende reis van me afstreelden.

Iemand riep en ik keerde me naar hem om. Met verwilderde ogen en een huid bedekt met blaren van de zon, wees hij in de verte.

“ Daar, land, zie dan… Land,’ klonk het uit zijn uitgedroogde keel. En er verscheen iets van hoop in zijn doffe ogen. Aangetrokken door de belofte keek ik gretig in de gewezen richting. Reusachtige schimmen kon ik onderscheiden.

Grote trossen bomen, de ene torende nog hoger dan de andere toen we de monding van de rivier opvoeren. De wortels van de mangrovebomen leken op gigantische spinnenpoten in het duister.

Honderden geluiden vulden de beladen lucht. Bizarre geluiden die ik nimmer eerder had gehoord.

Een nieuw begin. Mijn oude leven verdreven. Alleen. Zonder iemand, opnieuw beginnen.

Ik keek naar de anderen. Ze waren vreemden van wie ik de diepste emoties kende en had meebeleefd. Allen op elkaar gepropt; bijna geen ruimte om te ademen.

Than-Chi met in haar armen de in doeken gewikkelde dode baby. Haar tranen waren een onaflaatbare stroom, als een eeuwige waterval. Ze was nooit meer gestopt met wenen.

De lappen om haar lijf nog met bloed besmeurd van haar gruwelijke bevalling en de gekte naar binnen geslagen in haar ogen. Haar man had het kind uit haar handen willen nemen, maar ze had hem vervloekt en prevelde sindsdien: “ Mijn Xi-An, mijn liefste dochter,” terwijl ze haar zachtjes wiegde in haar verzwakte schoot.

Achter op het langgerekte dek lagen de doden. Wie zou hun begraven, vroeg ik me af, werden ze te rusten gelegd in de nieuwe aarde of kregen ze toch een zeemansgraf, zoals zovelen hen waren voorgegaan?

Enkele van ons waren hun verstand verloren of met de ergste ziektes bevangen door slaaptekort en gebrek aan goed voedsel en hygiëne. Onze kleren waren dezelfde als waarmee we aan boord gingen en we stonken.

Toch had ik geen keus. Ik was gedwongen. Verkocht en verdwenen. Macau zou ik nooit meer zien. Mijn familie had me verlaten.

Eindelijk gleden de tranen langs mijn besmeurde gezicht. Ik wilde de haren uit mijn hoofd trekken. Mezelf over boord gooien, maar het was te laat. Ik kreeg een nieuwe kans.

Die eeuwige uren deinend op de troosteloze, nietsontziende zee was ik in staat geweest in leven te blijven. Ik wilde leven.

Mijn laatste herinneringen drongen zich op aan mijn geest. Ik zag mijn moeder zitten in de bedompte kamer tussen de stenen muren, met mijn pasgeboren broertje in haar armen. Amper een week oud.

Mijn zusje op de gevlochten mat met het versleten telraam in haar tellende vingers. Haar strak gevlochten vlechten hingen langs haar gele gelaat. Ze huilden niet eens toen ik ging.

“ Er is te weinig voedsel voor ons allen,” verklaarde mijn vader streng, terwijl hij me wegbracht naar de haven van Hong Kong. “ De Taiping revolutie heeft de goden getoornd en rampspoed gebracht, maar de jongen zal geluk brengen. Jij bent de oudste. Jij bent uitverkoren om dit levenspad te begaan. Wees trots meisje! De Hond heeft jou gekozen.”


Ik smeekte of ik mocht blijven en dat ik een Haan zou zijn of een Tijger, maar hij luisterde niet.
Aan een klein tafeltje op de rumoerige kade zat een spierwitte man die zich aan mijn vader bekend maakte als van de Nederlandse Immigratie maatschappij. Hij stopte mijn vader een fluwelen zakje toe nadat die een contract getekend had met een fijnharig penseel.
Toen kuste mijn vader me op mijn voorhoofd en duwde een zilveren dollar in mijn handpalm. Daarna vertrok hij en keek slechts eenmaal om terwijl hij met zijn handen langs zijn ogen streek.
“ Vader, vader,” riep ik met overslaande stem vol wanhoop, toen ik samen met mijn medereizigers de loopplank opgedirigeerd werd. “ Vader,” riep ik nog een laatste maal, uit volle borst.
Hij hoorde me niet meer.
Ik volgde hem tot hij als een stipje verdween aan de kille horizon van bepakten schepen en dronken, luidruchtige zeelui.
Waarom was ik toch geboren in het jaar van de Hond?
De Hond was moedig en was een boodschapper om getoornde goden gunstig te stemmen. Maar waarom ik?
De rivieroevers leken ons in te sluiten en een paar mensen waren opgestaan om het nieuwe land te bestuderen. Ik luisterde naar hun opgewonden gefluister.
Het lijkt bijna op Macau,” zei een jonge man, met een lange vlecht op zijn achterhoofd, tegen zijn vrouw. “ Ach, het ruikt niet naar China,” antwoordde ze hem.
Ik tuurde naar het oeroude woud op de oever en stelde verbitterd vast dat het nooit zou mogen zijn als mijn land. Ruw veegde ik mijn natte gezicht af en liet me naast een in zichzelf pratende vrouw, op het plakkerige dek zakken.

Ik voelde een ondragelijke moeheid en sloot mijn ogen.

Van de ferme duw in mijn linkerzij, schrok ik op. Een lange chinees trok me aan mijn armen overeind.
“ Lopen..., we gaan van boord of wil je soms hier blijven,” zei hij hard in mijn oor. Slaperig probeerde ik mijn afgebonden voeten te verplaatsen. Dat zou het eerste zijn waarvan ik me zou bevrijden als ik eenmaal aan land was.
De menigte passagiers om me heen hield me staande en dreef me langzaam de loopplank af. Vlak voor het einde, verloor ik mijn evenwicht en viel op de harde aarde.
Mijn handen lagen in het lange, stugge gras. Het rook naar overrijpe vruchten. Een immens grote mier klauterde over mijn vingers in het licht van de maneschijn. Even stemde ik mezelf toe naar hem te kijken tot hij me beet en me pijnlijk tot de werkelijkheid deed terugkeren.
“Vader, moeder, waar ben ik?” bracht ik angstig uit.
De lange stoet van mensen trok door het onbekende gebied. We liepen dicht tegen elkaar alsof iets ons zou bespringen. Bomen met dikke wortels en stronken lagen langs en over de zanderige weg.
Fluorescerende gifkikkers en puisterige padden sprongen voor ons uit in het pikkedonker en maakten afwisselend tjilpende en boerende geluiden. De hoofdman spoorde ons aan toch vooral haast te maken.
Ik trok de lappen van mijn zere voeten en masseerde vluchtig de afgestompte en verbrijzelde tenen. Lange afstanden waren een groot probleem.

Ik had echter ook nu geen keus. Doorploeteren of achterblijven tussen de wilde dieren van het angstaanjagende bos.


We liepen tot alleen de sterren en maan nog zichtbaar waren. Ik luisterde naar het zachte geschuifel van de honderden voeten.
Ledematen gleden dicht langs mijn verkrampte lichaam en ik rook de verschillende lichaamsgeuren. Het gaf een veilig gevoel.
“ Lopen, we hebben weinig tijd” schreeuwde de hoofdman weer. Hij leek zelfs wanhopig.

Geritsel klonk tussen de dichte takkenbos.

Dieren volgden ons op de voet, maar dan hoog in hun beschermende bomen. “ Nog een kleine mijl,” klonk het gemompel uit de menigte.
Wie dat met zekerheid kon vaststellen wist ik niet, maar ik wilde het geloven.

Het leek alsof we er al honderden hadden afgelegd.

Het lopen had mijn lotgenoten verstomd.

Er heerste geen enthousiasme toen we aankwamen bij het huis dat mijn nieuwe thuis zou zijn. Het was een houten huis op pilaren gebouwd. Op de gevel stond in het Chinees geschreven: “ Huis der Chinezen.”


Ik sleepte me naar het aangewezen bed en mediteerde voor ik erop neerviel. Mijn versleten voeten draaide ik in het laken om ze te verzachten. Ik hoorde gedempte stemmen in de vele vertrekken van de woning, maar besteedde er geen aandacht aan. Ik wilde enkel slapen.
Verloren in een nieuwe wereld. Van buiten sloop de nacht schichtig naar binnen toen ik in een diepe rusteloze slaap viel. Ik droomde van Macau en zijn straten, van mijn oom die mijn zusje stiekem onderwijs gaf, ondanks het verbod ertoe. Ik zag mijn broertje toen hij net begon te lopen en daarna mijn zuster toen ze oud genoeg was om te huwen. Allen waren daar, alleen ik was onzichtbaar.
Ik weende toen ik wakker werd van het gezang van de talrijke vogels. Ik luisterde naar de prachtige klanken en dacht aan de Chinese nachtegaal in haar kooitje, die me vroeger immer wekte.
Het felle zonlicht goot naar binnen door het open venster.
Buiten baden we om beurten met koud regenwater opgevangen in een ton. De laatste had amper een handje vol. Kleding had ik niet.

Ik kreeg een paar lappen om te dragen en we aten rijst met, met zeezout gezouten vis.


Weer vertrokken we in een lange stoet en dit keer liep ik tergend langzaam. Blauwe vlinders fladderden boven onze nieuwsgierige hoofden.
Nu zag ik de velen huizen die langs onze weg stonden. Verschillende houten huizen, met andere mensen. Mensen die zwart leken en mensen die bruin waren. Ze staarden ons aan en wij hen. Ik hoorde hen spreken, maar verstond hen niet. De klanken waren me vreemd.

Waar was ik en met wie?


Tranen kwamen boven drijven, maar stokten achter mijn oogleden. Ik schreeuwde:

“ Vader!” en mijn landgenoten, zowel de oude als de nieuwe keken me aan vol afkeuring.


Toen zag ik de poort met de sierlijke tekens, waarvan ik vermoede dat het letters waren.
“Suikerplantage “La Resolutie”, zei de hoofdman. “ Iedereen registreren.

Naam, leeftijd en contractsduur. Daarna wordt het werkschema uitgelegd en ieders afzonderlijke taken.”


Ik stapte achter de rij aan en antwoordde op de vragen die de chinees achter de tafel me stelde.
“ Li- Chi, 18 jaar.”

“ Contractsduur?” vroeg de man nors. “ Weet ik niet.”

Hij zocht tussen de karakters op de lijst voor zich en vond mijn naam.

“ Waar kom je vandaan?”

“ Macau, meneer. Wa… waar ben ik, meneer?”

“ Nabij station Frederiksdorp in de Nederlandse kolonie Suriname.

Jij zult werken bij de kookplaats, je kunt immers niet veel lopen,” zei hij afkeurend kijkend naar mijn voetjes.

Gek, in China was dat juist een schoonheidssymbool geweest.


“In wiens gezelschap ben je?”
“ Dat van niemand,” antwoordde ik bedroefd en bedacht me dat mijn nieuwe leven, een zwaar leven zou zijn.
Alleen de goden wisten hoe hevig ik mijn familie miste. Ze waren in leven, maar ik zou ze nooit weer zien.

Gebruikte informatie uit de onderstaande bronnen:
www.nationaalarchief.nl:

-namen van de personages ( Than-Chi, Li-Chi) scheepsnaam ( Marie Therese) naam plantage ( La Resolutie)

-locaties: Hong Kong, Frederiksdorp, Macau, Nederlandse Immigratie maatschappij.
Chinese astrologie: De jaren van de Hond; Erna Droesbeke, uitgeverij Christina.

-Over het sterrenbeeld Hond.


1   2   3   4   5   6   7   8   9   ...   29


Verilənlər bazası müəlliflik hüququ ilə müdafiə olunur ©atelim.com 2016
rəhbərliyinə müraciət