Ana səhifə

Vlierdens Verleden


Yüklə 1.61 Mb.
səhifə39/45
tarix25.06.2016
ölçüsü1.61 Mb.
1   ...   35   36   37   38   39   40   41   42   ...   45

kastelein en bovendien kon de armmeester zich een beter oordeel vormen van de toestand waarin de armlastige met zijn gezin verkeerde.

Leden van het armbestuur: 1675 Aert Marcelis 1675 Jan Matijssen Verhees 1686 Gevart van Doerne 1686 Peter Wouters 1703-1714 Gerard Wilbert Welten 1703-1717 Jan Vervoordeldonck 1710-1733 Jan Antonis Smits 1716 Johan Rauwers 1717-1719 Joannes Verouden 1734-1735 Antoni Heycoop 1734-1835 Lambert Vervordeldonck 1741-1761 Francis Conincx 1760 Hendrik Goossens 1760-1773 Paulus Conincx 1773-1776 Joseph Vervoordeldonck 1776-1781 Hendrick Vervoordeldonck 1782-1788 Francis van den Boomen 1788 Huijbert Coolen 1812 Antoon Berkvens 1814-1828 Jan van Heertum 1826-1828 Huibert Coolen 1826-1828 Jan van Heugten 1826-1827 Jan Franssen 1827-1828 Francis Rooijakkers 1828- Jan van Leunen 1829-1832 Isaak Swinkels 1830- Hendrik Leenders 1830- Reinier Rovers 1831-1832 Arnoldus Jacobs 1831-1832 Dirk Aarts 1831-1834 Pieter Maas 1832-1837 Arnoldus van Bussel 1835- Antoni van Tilburg 1835-1838 Willem Biemans 1836 Peter Aarts 1836 Pieter Verhoeven 1837-1838 Pieter Joosten 1838 Pieter Loverbosch 1839-1841 Antoni Koolen 1839 Francis Fransen 1840-1843 Cornelis Berkers 1840-1842 Hendrik van Bommel 1842-1845 Hendrik Heiligers 1843-1845 Johannes van der Putten 1845-1847 Leonardus Beijers 1845-1848 Hendrik Vervoordeldonk 1844-1846 Peter Kemps 1846-1849 Francis Fransen 1848-1850 Jan Willem van Grootel 1848-1850 Johannes Berkvens 1849-1853 Jacobus Jacobs 1850-1853 Hendrik Koolen 1852-1855 Jan Aarts 1853-1855 Johannes Loverbosch 1853-1856 Michiel Huismans 1855 Arnoldus Joosten 1855 Jacobus van der Putten 1901 A Welten 1901 G Driessen 1901 Theodorus Fransen 1916 Johannes Wilhelmus Maas 1916-1922 Martinus Coolen

FINANCIËLE MIDDELEN VAN HET ARMBESTUUR

Het armbestuur haalde haar inkomsten onder anderen uit belegging in onroerend goed en de pachtopbrengsten van bezittingen. Het meest bekend is de hoeve de Haanakker waarover U elders meer kunt lezen. Het Vlierdense armbestuur, als verpachter van de Haanakkerse hoeve, was mild de huurder als deze tegenslag ondervond. Toen Willem Aarts in 1757 nogal wat hagelschade aan zijn oogst had kreeg hij in verband daarmee zeven en een halve gulden schadevergoeding, een geste die van een willekeurige andere huiseigenaar in die tijd niet verwacht kon worden. In 1848 werd voor 60 gulden het huisje gekocht van de weduwe Willem Martens. In 1866 verkochten de kinderen Dekkers hun boerderijtje voor 415 gulden aan het armbestuur.

Ook uit legaten verwierven de Vlierdense armmeesters aanzienlijke inkomsten.

Het legaat van Hendrik Gerrits van Neerven

Op 6 december 1743 lieten Hendrik Gerrits van Neerven en zijn vrouw Maria Fransen Verhofstadt in hun testament bepalen dat na hun dood een bedrag van 400 gulden moest worden betaald aan de armentafel van Vlierden. Dit bedrag leende van Neerven in 1749 uit aan de gemeente die toen allerlei legerschulden moest aflossen. Op 27 december 1760 werd dit bedrag uitbetaald aan de armentafel door Marcelis Jacobs van Neerven en Francis Jelis van Hugten, neven van de overledene en de uitvoerders van zijn testament, nadat Hendrik als langstlevende in 1759 was overleden.

Het legaat van Cristina Antoni Slaets

Christina Antoni Slaets was gehuwd met Aart Dircx. Toen zij op 16 augustus 1741 als weduwe kinderloos stierf werd de armentafel eigenaresse van haar bezittingen. Op 9 december 1760 werd de boerderij, die nabij de kapel naast de Kerkhofhoeve stond, met alle erbij horende landerijen voor 540 gulden verkocht aan Francis Jelis van Hugten.

Het legaat van Johanna Maria de Groot

In 1877 bepaalde Johanna Maria de Groot, de

weduwe van Jacob Branten uit St. Oedenrode, ten overstaan van notaris Daniel de Josselin de Jong dat na haar dood haar bezittingen onder Lierop voor 3200 gulden zouden worden verkocht aan Josef van der Sanden. Daarvan zouden de Vlierdense armmeesters 1000 gulden ontvangen en de resterende 2200 gulden moesten "worden besteed tot het laten doen van missen tot lafenis van de ziel van verkoopster"!

Over de gulle hand waarmee de adellijke familie de Maurissens de Vlierdense armen bedacht kunt U elders lezen.

Het legaat van Laurens van de Loverbosch

Laurens van de Loverbosch was vrijgezel gebleven en toen op 11 april 1807 de onverdeelde boedel, die hij samen met zijn zwager Peter Berkvens bezat, werd gescheiden ontving hij liefst 2000 gulden. Bij die gelegenheid bedacht hij ook de Vlierdense armenzorg. In 1780 had van de Loverbosch aan de weduwe Arnoldus van de Kerkhof, die in Deurne op het Vloeieind woonde, een bedrag van 250 gulden geleend en hij besloot nu dit bedrag te legateren aan de armen van Vlierden. Eind oktober 1807 overleed de legator.

In bepaalde gevallen kwamen opgelegde boetes geheel of gedeeltelijk ten gunste van de armenkas. In het zogenaamde "egtreglement" was onder anderen bepaald dat de geboorte van een kind uit een buitenechtelijke geslachtsgemeenschap, toendertijd aangeduid als "vleeschelijke conversatie", werd beboet met een straf van dertig gulden waarvan eenderde deel ten gunste van het plaatselijk armbestuur kwam. Van een aantal Vlierdense praktijkgevallen kunt U elders kennisnemen.

VLIERDENSE "GEESTELIJKE ZONEN EN DOCHTERS"

Jan Bruistens van der Heze

Jan Bruistens van der Heze kennen we voornamelijk van het testament dat hij op 26 september 1547 eigenhandig schreef in de Deurnese kerk en door notaris Gerard Nouts liet bewaren. Na zijn dood werd het op 19 juni 1553 door de notaris geopend. Jan was priester en mogelijk heeft zijn loopbaan zich gedeeltelijk bij de minderbroeders in Weert afgespeeld; zij werden althans in het testament bedacht. Ook moest het Onze Lieve Vrouw-beeld in de Vlierdense kapel voor een bedrag van vier gulden versierd worden en kreeg zijn dienstmeid, een dochter van Willem Hendrick Pelgroms, het recht om levenslang in zijn huis op de Ravenakker te wonen. Wie interesse heeft in de volledige tekst van het testament kan het artikel in de Uytbeyndel nr 16 er op nalezen.

Catharina Jans

Suster Lintgen [ vgl.Catalijn ] of Catharina Jans van Vlierden werd geprofest in het klooster Mariaschoot in Ommel op het eind van de zestiende eeuw als 34e volgens de lijst van geprofeste zusters. Ze wordt nog een enkele keer vermeld in 1608 als zuster Leyntgen Jans.

Lijntke Wilbert Jacobs

Catharina of Lijntke Wilbert Jacobs werd waarschijnlijk op het eind van de zestiende eeuw in Ommel geprofest. Haar vader was in 1595 schepen van Vlierden. In 1623 was ze "procuratesse" van het klooster, dat wil zeggen dat ze namens het klooster optrad als er rechtshandelingen moesten worden verricht. Ook is ze vermeld als kosteres van het klooster. Ze overleed op 5 juni 1636 op 56-jarige leeftijd als eerste slachtoffer binnen het klooster van de gevreesde pestepidemie.

Margriet Peter Lamberts Margriet Peter Lambertij werd op 24 november 1630 geprofest in het klooster Mariaschoot in Ommel. Ze was naar alle waarschijnlijkheid een dochter van de Vlierdense borgemeester (1606) en schepen (1618-1625) Peter Lambert Driessen van de Baarschot. Ze werd ook wel aangeduid als "suster Margareta Peeters van Basschart", de toevoeging "van Basschart" zou een verbastering kunnen zijn van "van Baarschot". Ze was twaalf jaar lang "discretinne" en twaalf jaar "ondermoeder" van het klooster. Nadat ze in 1688 "door hoogen ouderdom haer verstandt verlooren hadde" overleed ze op 1 oktober 1693 op 84-jarige leeftijd.

Aelken Jan Thijssen Verhees Zuster Aleydis Jan Thijsen van Vlierden werd op 17 augustus 1666 op 19-jarige leeftijd geprofest in het Ommelse klooster Mariaschoot. Later werd ze ook vermeld als Aelken Verhees. Haar vader was in 1675 armmeester van Vlierden. Van 1710 tot 1713 vervulde ze er de functie van "ondermoeder". Ze overleed er op 19 maart 1721.

Barbara Meulendijks

Barbara, de dochter van Reijnder Dirk Meu-

lendijks, werd op 3 juni 1704 op 27-jarige leeftijd geprofest in het Ommelse klooster. Haar vader was van 1685 tot zijn dood in 1707 schepen van Vlierden en woonde op Belgeren. Ze kon blijkens een akte uit 1731 niet schrijven. Ze overleed op 6 februari 1754 in het klooster.

Peter van de Loverbosch

In 1762 studeerde hij in Weert en in 1765/1767 was hij theologiestudent in Leuven.

Antoni Vervoordeldonk

Hij werd op 26 april 1739 in Vlierden gedoopt als zoon van Lambert Vervoordeldonk en Elisabeth Smits. Hij studeerde in 1771 in Leuven. In 1779 was hij kapelaan in Handel. Vanaf 1786 tot zijn dood op 13 juli 1817 was hij pastoor van Nederwetten. Om in zijn levensonderhoud te voorzien vlocht hij elke dag een bijenkorf. Terwijl hij eens aan het vlechten was zag hij vanuit zijn werkkamer parochianen voorbij komen en vroeg aan zijn dienstmeid wat er aan de hand was. Zij antwoordde: "Wel pastoor, zit ge hier nog! Gauw naar de kerk, het is zondag". Hij ontkende dit en wijzend naar zijn korven zei hij: "Er staan er maar vijf". Toen ze hem uitlegde dat het 's maandags een heiligendag was geweest zag pastoor Vervoordeldonk zijn vergissing in en haastte zich naar de kerk.

Simon van de Loverbosch

Hij werd op 30 april 1734 in Vlierden gedoopt als zoon van Jan van de Loverbosch en Luytje Smits. In 1753 maken zijn ouders voor zijn studie aanspraak op een beurs die eertijds gesticht was door Arnoldus Willems, kanunnik van de O.L.Vrouw-kathedraal van Antwerpen. Hij studeerde in Leuven aan het college "De Valk"

Hendrik Goossens

Hij werd op 2 januari 1869 in Vlierden geboren als zoon van Pieter Goossens en Catharina Brouwers. In 1900 verbleef hij als kloosterbroeder in St. Michielsgestel.

M.Fransen

M. Fransen was pater van het Heilig Hart in Tilburg en vertrok, nadat hij in september 1912 in Vlierden zijn plechtige eerste heilige mis had opgedragen en enkele weken vakantie gehouden had bij zijn ouders op de Hees, als missionaris naar de Philippijnen, om er de " dwalenden tot de schoot der H. Kerk te brengen ".

Hendrik Lammers

Op de laatste zondag van augustus 1908 was het feest in Vlierden. Bij de meeste huizen wapperde de vlag en bij de familie Lammers op Belgeren was een prachtige ereboog gemaakt. Hun zoon droeg op die dag de eerste plechtige heilige mis op. Hendrik was op 8 februari 1878 in Vlierden geboren als zoon van Godefridus Lammers (geb. Deurne 29-4-1829 en overl. Vlierden 11-11-1914) en Henrica Jacobs (geb. Bakel 2-10-1838 en overl. Vlierden 29-3-1900). tot aan zijn dood op 27 juni 1946 was hij pastoor in Schaijk.

17. MENS EN NATUUR IN HET VLIERDENSE LANDSCHAP

Hoe het Vlierdense landschap zich precies ontwikkeld heeft is nauwelijks te reconstrueren. Als we anno 1996 door het dorp wandelen of fietsen, zien we het eindproduct van een eeuwenlang proces waarin mens en natuur een belangrijke rol hebben ge­speeld. Op welk moment en in welke mate blijft echter in ve­lerlei opzicht duister en vaag. De landschappelijke ontwikke­ling op de zandgronden in Brabant vertoont weliswaar in regio­naal opzicht een aantal vaste kenmerken, maar het is beslist niet zo dat men daarmee de evolutie van elke willekeurige dorpsnederzetting tot in detail scherp in beeld krijgt. Dus ook Vlierden niet ! Toch zijn er mogelijkheden om aan de hand van die kenmerkende factoren, in combinatie met andere gege­vens, te komen tot enkele hypothesen die kunnen bijdragen aan een beter inzicht, zij het zeer summier, in de landschappelij­ke situatie van dit moment. Bij die reconstructie van facet­ten van het landschappelijk verleden van Vlierden toetsen we tegelij­kertijd de meest recen­te opvattingen uit historisch - geogra­fische, ar­cheologische en naamkundige studies, aangevuld met andere historische gege­vens en historisch kaartmateriaal.


DE LIGGING VAN VLIERDEN

Vlierden ligt ingeklemd tussen twee beken of riviertjes die, eens zelfs ge­heel meanderend, nog steeds hun weg banen door de noordelij­ke en zui­de­lijke grensstrook nl. de Oude Aa en de Asten­se Aa. Deze grens­rivier­tjes maken deel uit van een veel groter stroomge­bied wat wordt aangeduid met Aadal of Aabekken. Aadal en Dommeldal zijn samen, met hun vele zij­stro­ompjes, verant­woor­delijk voor de water­huishouding in deze regio.


[De schoonheid van een stuk ongerepte de natuur langs de oevers van de nog sterk meanderende Astense Aa ter hoogte van het natuurgebied de berken , grensgebied Vlierden/Asten. (foto Joep Coppens, 1980)]
Grote delen van deze vroeger zo prachtig kronkelende grensbe­ken zijn inmiddels gekanaliseerd. Op sommige plaatsen bv. onder Vlierden ter hoogte van de grote hoeven Ruth en Vorst is het oorspronkelijke beekdallandschap met de sterk meanderende beek nog

[Deze kaart geeft een overzicht van de waterhuishouding van Dommel - en Aadal.(uit: Monumenten Inventarisatie Project - regio Brabants Peelgebied - Provincie NBr. 1990)]

zeer fraai in tact gebleven. Iedere bezoeker ter plekke zal er de schoon­heid van bewonderen en zich snel thuis voelen in deze oase van rust waarin de natuur nog zo'n ongerepte aanblik geeft. Tussen die beekdalen in heeft zich na eeuwen uiteinde­lijk een panora­ma ontwikkeld bestaande uit hooi - en graslan­den, uitgestrekte heidevel­den met hun typische vennen, ou­dere en nieuwere bouw­landcom­plexen, hier en daar wat bos­rijkere gebie­den en dat alles, zeker in de vori­ge eeuw nog, doorsneden door allerlei onverharde veld - en buurtwegen, voet - en akkerpaden. Hierop was soms het recht van overpad van toepassing. In onze moderne tijd van industrialisatie en nieuwe infrastructurele projekten dreigt van dit "oude landschap" steeds meer te gaan verdwijnen. Ook Vlierden is hiervan inmiddels voor een deel het slachtoffer geworden, getui­ge de technische ingrepen in de door groeistad Helmond in 1967 geannexeerde oude gehuchten Blikhalm, Kloostereind, Brouwhuis en Weijer.

BODEMSPOREN OP EEN HOGE ZANDRUG

De mens uit de Steentijd die in Vlierden geleefd moet hebben, heeft aan de wieg gestaan van de ontwikkeling van het zojuist geschetste landschapsbeeld. Of men zich in het grijze verleden ging vestigen op een bepaalde plaats was uiteraard afhankelijk van nogal wat factoren, zoals bv. de bodemkundige opbouw van het gebied, de waterhuishouding, de flora en fauna en last but not least het klimaat. Wilde men zich voor langere tijd vesti­gen dan waren belangrijke vestigingsvoorwaarden, dat de streek onbereikbaar was voor wateroverlast, dat er drinkwater in de directe omgeving aanwezig was en de bestaansmiddelen dienden toereikend te zijn om gedurende een langere periode in eigen levensonderhoud te kunnen voorzien. Uit onderzoek is gebleken dat er in iedere bewoningsperiode toch wel een voorkeur heeft bestaan voor de hoger gelegen, relatief droge, dekzandruggen of zandkoppen in het landschap, die na de ijstijden waren ontstaan onder invloed van de wind. Het oude centrale gebied van de nederzetting Vlierden ligt wat dat betreft op de ideale hoogtelijn nl. ca. 25 m boven NAP. In de Midden - Steentijd, de periode waarin nomadische jagers en verzamelaars waren neergestreken op de Achterste Beersdonk, boden de toenmalige flora en fauna en de aanwezigheid van drinkwater voldoende bestaansmogelijkheden. De hogere dekzandrug in dit deel van Vlierden heeft dan ook de nodige sporen opgeleverd die wijzen op deze zeer vroege bewoning ter plaatse. Omstreeks 8000 v. Chr. begint de temperatuur in onze streken te stijgen en komt het boslandschap, bestaande uit berkenbos met tevens een toename van den en hazelaar, geleidelijk terug. Het rendier verdwijnt nu voorgoed en maakt plaats voor in het bos levende dieren zoals oerrund, edelhert, ree, everzwijn en vos. Met die periode van defi­ni­tieve klimaatsverbetering laat men graag in archeologisch opzicht de Midden - Steentijd [ 6700 - 4700 v.Chr.] beginnen. Uit dat tijdvak zijn allerlei vuursteenrelicten in allerlei vormen en maten bekend. Die van Vlierden zijn beschreven door een bekende archeoloog uit de jaren '40 Dr.Kam.

Langs de samenvloeiing van de Aa en de Astense Aa in de omge­ving van de Beersdonk strekt zich een hogere zandrug uit langs het moerassig gebied genaamd het Goor. De naam "goor" wijst uit zichzelf al op een moerassige bodemstructuur. Een deel van die zandrug was op het moment van de opgraving van het prehis­torisch materiaal nog begroeid met heide en laag struikgewas. Aansluitend hieraan lag er een dennenaanplant, terwijl het laatste gedeelte uit oude bouwlandgrond bestond nl. de Beers­donksenakker, de gehuchtakker van de Achterste Beersdonk. Langs de karresporen waren op veel plaatsen kuilen gegraven voor zandwin-

[Een fragment van de hoogtekaart van het oostelijk deel van de provincie. (cursus Kakebeeke 20 blz.99)]

ning en voor het inkuilen van aardappelen. De bovenlaag was in de loop der jaren afgeplagd, waardoor het verklaarbaar is dat op veel plaatsen vuurstenen werktuigen en afvalsplinters aan de oppervlakte lagen. Het materiaal bestond vnl. uit schrabbers, pijlpunten en een klei­ne neolithische bijl. In de jaren 1946 - 1947 werd die hoge rug geheel afgegraven voor bezanding van de moerassige perce­len ter plaatse en werd ook de waterloop verbeterd en ten dele vergraven. Het tweede gedeelte van de hoge zandrug was opge­vuld met zwarte teelaarde waarin scherven uit rond 1700 wer­den aangetroffen. Onder de opgebrachte grond lagen vuursteeen­afslagen en diverse neolithische voorwerpen. Sporen van paal­hutten werden er niet aangetroffen maar wel resten van een brandplaats, getuige de overvloed aan houtskoolresten. Uit de vergraven bedding van de Aa werden bovendien een stuk van een hertengewei en een hondschedel naar boven gehaald. Het meren­deel van het materiaal werd gedateerd in het zgn. Neolithicum [= nieuwe of jonge steentijd] terwijl in de diepere grondlagen mesolithische sporen [mesolithicum = midden steentijd] werden teruggevonden. Op basis van de vormgeving dacht men aan vrij oud mesolithisch materiaal, wat waarschijnlijk zijn wortels heeft in de bekende Ahrensburger­cultuur, zoals die op meerdere plaatsen is aangetroffen o.a.te Someren. Het is beslist niet uitgesloten dat de beide vind­plaatsen, Achterste Beersdonk en Someren iets met elkaar te maken hebben gehad. Vooralsnog heeft het Vlierdense bodemar­chief geen andere spectaculaire vondsten opgeleverd uit deze periode, waarin de mens vrijwel geheel afhankelijk was van zijn natuurlijke omgeving. Zowel de mens als de natuur kwamen echter automatisch in nieuwere ontwikkelingsfasen terecht. Waar de natuurlijke omstandigheden zich wijzigden, probeerde de mens zich steeds weer aan te passen of greep zelf in in het landschap om het in te richten naar de behoeften van dat mo­ment. Die wisselwerking bleef een constante factor en is sterk bepalend geweest voor de continuïteit van bewoning.

[Op de Achterste Beersdonk werden vondsten gedaan afkomstig uit diverse archeologische perioden en van diverse steentijd - culturen. Het betrof o.a. klingen en klingschrabbers, bladvormige pijlspitsen, een vuurstenen bijltje en diverse neolithische scherven. (afbeeldingen vervaardigd door Ir. Kam en Br.Aquilas Wouters)]

VONDSTEN UIT ANDERE PERIODEN



Automatisch dringt zich de vraag op of Vlierden ook bewoond is geweest en waar precies in de daarop volgende historische tijdvakken, bekend onder de namen Bronstijd, IJzertijd, Romein­se periode en tenslotte in de vroege, volle en late Middel­eeuwen. Via ar­cheolo­gisch onderzoek is dit niet aangetoond omdat het bodem­ar­chief nog allesbehal­ve ontsloten is. Dat zegt overigens niet alles ! Naar analogie van wat in omliggende plaatsen is opge­graven en blootgelegd mogen we zeer oude bewo­ningssporen met name in het centrale gedeelte van Vlierden zeker niet uitsluiten. Een naamkundige inventari­satie van gehucht - en veldnamen, een tweetal archeologische veldverkenningen en toepassing en ge­bruik van nieuw ontworpen landschapskaarten werpen een nieuw licht op de mogelijke aan­wezigheid van vroe­gere bewoningsspo­ren rondom de plaats waar eens de 13e - eeuw­se kapel stond. In een enkele jaren geleden uitgegeven studie over de historische ontwikkelingen van het landschap in Midden - en Oost - Brabant wordt onderscheid gemaakt tussen permanent bewoonbare en niet - permanent bewoonbare gebieden in o.a. het Dommeldal en het Aadal rond het jaar 800. Veel streken in het oostelijk deel van onze provincie waren blijkbaar te nat om permanent bewoond te kunnen worden. Het waren de natte heide­velden, de laagveen - en hoogveengebieden. De resterende gron­den waren hoog en droog genoeg voor bewoning, maar zelfs daar heeft de mens zich lang niet altijd gevestigd. De meest aan­trekkelijke woongebieden waren die plekken binnen een neder­zetting waar de bodemvruchtbaarheid voldoende was om zonder uitgebreide bemesting akkerbouw te kunnen bedrijven. De meest geschikte, meest vruchtbare plaatsen waren herkenbaar aan een afwijkende vegetatie en werden aangetroffen op de zgn. moder­podzolbodems of oude bruine bosgronden, later aangeduid met de term zwarte enkeerdgronden. Deze moderpodzolbodems stonden bekend als relatief gemakkelijk te bewerken en hadden een gunstige grondwaterstand. Al die oude bruine bosgronden waren voorheen begroeid met loofbossen vnl. eiken - en beukenbos of laagstammig struikgewas. Deze bossen werden vanaf de vroege middeleeuwen langzamerhand gekapt voor de aanleg van akker­tjes. Er zijn nogal wat naamkundige elementen die ons herinne­ren aan deze vorm van ontginningsactiviteiten. Ze zijn bijna alle samengesteld uit natuurnamen [ bomen en struikgewas ] zoals bv. in Vlierden de Beukels, de Eikhof, de Hees, Bruheze, de Horstenstrepen, de Eept, de Es­pen. Ook de bekende lo - en laar - rade/rode/ruth - en vorst - namen verwijzen naar bosontginningen in het verleden. Zo ken­nen we in Vlierden de namen Belgeren - voorheen "bergelen" [ berg + lo ], Dapperslaar, Ruth en Vorst. Op een bij de eerder
genoemde studie uitgegeven landschapskaart zijn die moderpod­zolbodems in het Vlierdense landschap goed af te lezen. Ze liggen precies rondom de dorpskern die in 721 Fleodrodum werd genoemd. Het Vlierdense cultuurlandschap in die tijd bestond uit drie belangrijke elementen die de basis vormden voor het traditionele landbouwsysteem nl. de akkers, de beekdalen en de woeste [heide]gronden. De wat hoger gelegen langgerekte dek­zandplateaus vormden reeds in de prehistorie aantrekkelijke locaties voor zowel bewoning als akkerbouw. Was dit in Vlier­den ook werkelijk het geval ? Om te illustreren dat dit inder­daad sterk vermoed mag worden, bekijken we dit oude kerngebied meer in detail en letten daarbij op de hoogtelijnen, de verka­velingspatronen, naamkundige elementen, archeologische veld­verkenningen en de ligging van diverse leen - en cijnsgoede­ren. De diepere bodemlagen, bedekt met dekzanden, behoorden geologisch gezien tot de formatie van Veghel, een grofzandig bodemtype.
[In de diepere lagen van de Vlierdense bodem treffen we in hoofdzaak dekzandgronden aan behorend tot de zgn. "formatie van Veghel". (Kakebeeke 1975)]
[Het centrale gedeelte van Vlierden ligt ingeklemd tussen drie hoge akkercomplexen, waarvan vermoed wordt dat de Weegd het oudste complex is. De Hoge en Lage Zijde vormden samen het open akkercomplex, niet omwald dus, bekend onder diverse benamingen o.a. de dorpsakker. De Espen lijkt vooralsnog het jongste akkercomplex van de drie. (Kaartenafdeling KU Nijmegen met toevoegingen van de auteur)]
HET RELIEF IN HET LANDSCHAP

Vlierden ligt grofweg tussen 20 en 30 m. boven ANP en helt af in noordwestelijke richting.

Een fragment van de hoogtelijnenenkaart van het centrale ge­deelte van Vlierden geeft als het ware een noord-zuid dwarsdoorsnede van beek­dal tot beekdal. De smalle stroken hooiland in de

Beukels in het beekdalge­bied van de Oude Aa lopen over de grensrivier door op het grondgebied van Deurne. Tussen dit beekdal en de bewoning, de huizen met hun erven, ligt een hoog open akker­complex dat in het verleden diverse benamingen heeft gekend nl. "de gemeyn ecker", de "Hoogec­kers", de "Hoge/Grote en La­ge/Kleine Zijde", doorsneden door de Hogenweg en tenslotte "de Vlierdensche ecker". Het complex Hoge Zijde heeft het open karak­ter tot op de dag van vandaag behouden en wordt beschouwd als de oude dorpsakker die in gemeenschappelijk gebruik was bij de toenma­lige bewoners. De Lage Zijde is niet meer zo herkenbaar omdat juist daar de bebouwing grote delen van het oorspronkelijk akkercomplex heeft aangetast, maar de Hoge Zijde daarentegen ziet er nog vrij gaaf uit en ligt er praktisch ongeschonden bij op een aangelegd sportcomplex na. De diepere grond­lagen van deze dorpsakker zijn restan­ten van de reeds bespro­ken moderpodzolbodems of oude bruine bosgron­den. De percele­ring kenmerkt zich in hoofd­zaak door een groot aan­tal wat lang­gerekte streepvormige per­celen, mogelijk ont­staan van­uit erfdelingen van oorspronkelijk grotere blok­perce­len. Het ak­kercomplex "de Weegt" sluit hier op aan en kent eenzelfde ondergrond maar grotendeels een ande­re percelering. Hier is veel meer sprake van onregelmatige blokverkavelingen ingeklemd tussen een aantal oude akkerwegen die als het ware om deze oude cultuurgrond heen lopen. Het is niet allemaal even lo­gisch geordend in tegenstelling tot de oude dorpsakker, die een beeld vertoont van een wat rationeler uitgevoerde ontgin­ning. Deze twee akkercomplexen met hun inmiddels dikke esdekken markeren in het landschap een lager gedeelte of de­pressie die tegen­woordig ligt ingesloten door de Vlierdense­weg, de Oude Toren­weg en de Kapelweg. Het is qua vorm een schildvormig terrein, aan de rand in hoofdzaak bestaande uit huizen en hun erven en in het middengedeelte veel percelen kwalitatief goed grasland, afgewisseld met 'n enkel akkertje. In het grijze verleden lag hier bovendien een drenkkuil voor het vee die later werd aan­gewend als brandkuil en inmiddels is gedempt. De plaats is nog herkenbaar aan een kruisbeeld omge­ven door struik-

1   ...   35   36   37   38   39   40   41   42   ...   45


Verilənlər bazası müəlliflik hüququ ilə müdafiə olunur ©atelim.com 2016
rəhbərliyinə müraciət